ECLI:NL:CRVB:2011:BP7652

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/6029 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de aanstelling van een politieambtenaar wegens herhaaldelijk loonbeslag

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 maart 2011 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een appellant tegen de korpsbeheerder van de politieregio Rotterdam-Rijnmond. De appellant, die sinds 1 juli 2006 in tijdelijke dienst was aangesteld, had zijn proeftijd met een jaar verlengd. Echter, door herhaaldelijk loonbeslag te laten leggen, heeft de korpsbeheerder besloten om de aanstelling van de appellant met toepassing van artikel 89, vierde lid, van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp) per 12 februari 2008 te beëindigen. De rechtbank Rotterdam had eerder het beroep van de appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard.

De Raad heeft in zijn overwegingen bevestigd dat het herhaaldelijk en bij voortduring leggen van loonbeslagen een gegronde reden kan zijn voor de beëindiging van de aanstelling. De Raad oordeelde dat de korpsbeheerder op goede gronden tot het oordeel kon komen dat de appellant niet voldeed aan de redelijke eisen en verwachtingen die aan een politieambtenaar gesteld mogen worden. De appellant had de aangeboden hulp voor schuldhulpverlening afgewezen, wat volgens de Raad niet passend was in de gegeven situatie. De Raad benadrukte dat aan politieambtenaren hoge eisen van integriteit en betrouwbaarheid gesteld worden, en dat de herhaaldelijke loonbeslagen het aanzien van de politie schaadt en een veiligheidsrisico met zich meebrengt.

De Raad heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd en geen termen aanwezig geacht voor vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

09/6029 AW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats], (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 23 september 2009, 08/2466 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Korpsbeheerder van de politieregio Rotterdam-Rijnmond (hierna: korpsbeheerder)
Datum uitspraak: 10 maart 2011
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De korpsbeheerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 januari 2011. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. B. Benard, advocaat te ’s-Gravenhage. De korpsbeheerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R. Konijnendijk, werkzaam bij de gemeente Rotterdam en N.J.H.A. van Kerkhof, werkzaam bij de politieregio Rotterdam-Rijnmond.
II. OVERWEGINGEN
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.2. Appellant is met ingang van 1 juli 2006 in tijdelijke dienst aangesteld van de politieregio Rotterdam-Rijnmond voor een proeftijd van één jaar in de functie van [naam functie] bij [naam afdeling]. Bij besluit van 14 juni 2007 is deze proeftijd op verzoek van appellant, onder voorwaarden voor de duur van één jaar verlengd.
1.3. Bij besluit van 12 november 2007 heeft de korpsbeheerder de aanstelling in tijdelijke dienst met toepassing van artikel 89, vierde lid, van het Besluit algemene rechtspositie politie (hierna: Barp) met ingang van 12 februari 2008 eervol beëindigd.
1.4. Bij besluit van 6 mei 2008 (hierna: bestreden besluit) is het bezwaar van appellant gericht tegen het besluit van
12 november 2007 ongegrond verklaard. De korpsbeheerder heeft het standpunt ingenomen dat het niet voldoen aan betalingsverplichtingen, waardoor herhaaldelijk en bij voortduring loonbeslag is gelegd, betrokkene ongeschikt maakt als politieambtenaar, omdat daardoor het aanzien van de politie wordt geschaad en een veiligheidsrisico ontstaat.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte niet heeft meegewogen dat appellant een slecht huwelijk had en dat de loonbeslagen de schuld van zijn echtgenote waren. Voorts is aangevoerd dat uit het afwijzen van de aangeboden hulp niet kan worden afgeleid dat appellant niet voldoet aan de eisen van integriteit en geschiktheid.
De korpsbeheerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
4. Naar aanleiding van hetgeen partijen in hoger beroep hebben aangevoerd, overweegt de Raad het volgende.
4.1. Bij een tussentijdse beëindiging van een tijdelijke aanstelling bij wijze van proef is de rechterlijke toetsing beperkt tot de vraag of, naast de overigens in aanmerking komende toetsing van het bestreden besluit aan regels van geschreven en ongeschreven recht en algemene rechtsbeginselen, het bestuursorgaan op goede gronden tot het oordeel heeft kunnen komen dat de betrokken ambtenaar niet heeft voldaan aan in redelijkheid te stellen eisen en/of verwachtingen en ook niet te verwachten viel dat hij voor het einde van de aanstelling alsnog aan die eisen en/of verwachtingen zou voldoen.
4.2. Evenals de rechtbank beantwoordt de Raad die vraag in dit geval bevestigend.
4.3. De Raad stelt vast dat de korpsbeheerder bij besluit van 31 mei 2007 appellant naar aanleiding van een drietal loonbeslagen eerder dat jaar disciplinair heeft gestraft. Tevens is appellant er nadrukkelijk op gewezen dat bij een volgend loonbeslag (voorwaardelijk) ontslag aan de orde is. De door de korpsbeheerder aangeboden hulp in de vorm van een schuldhulpverleningstraject bij een erkend schuldhulpverleningsbureau heeft appellant van de hand gewezen. Vervolgens is op 31 augustus 2007 wederom loonbeslag gelegd.
4.4. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat het herhaaldelijk en bij voortduring leggen van loonbeslagen een omstandigheid is die grond kan bieden voor het oordeel dat appellant niet heeft beantwoord aan de eisen en/of verwachtingen welke de korpsbeheerder in redelijkheid mocht stellen. De Raad onderschrijft in dit verband de opvatting van de korpsbeheerder dat aan een politieambtenaar als appellant hoge eisen van integriteit en betrouwbaarheid mogen worden gesteld en dat appellant niet langer kon waarborgen aan die eisen volledig en blijvend te voldoen. Met de loonbeslagen wordt het aanzien van de politie geschaad en ontstaat een veiligheidsrisico. Wat appellant in dit kader naar voren heeft gebracht, namelijk dat de loonbeslagen door toedoen van zijn echtgenote zijn gelegd, aangezien zijn echtgenote de financiële administratie verzorgde en zij zonder dat appellant hiervan wist rekeningen weggooide, kan niet tot een ander oordeel leiden. Deze omstandigheid komt volledig voor rekening en risico van appellant. In dit kader is tevens van belang dat appellant de aangeboden hulp van de korpsbeheerder voor deelname aan een schuldhulpverleningstraject van de hand heeft gewezen. De Raad acht deze afwijzing niet passend in de gegeven situatie, nu van appellant had mogen worden verwacht dat hij er alles aan zou doen weer grip te krijgen op zijn financiële situatie. Ook acht de Raad het niet ondenkbaar dat het aanvaarden van de hulp mogelijk herhaling van loonbeslag had kunnen voorkomen.
5. Uit het vorenstaande volgt dat de rechtbank terecht het bestreden besluit in stand heeft gelaten, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. De Raad acht tot slot geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.C. Bruning als voorzitter en B.J. van de Griend en W. van den Brink als leden, in tegenwoordigheid van M. Nijholt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 maart 2011.
(get.) M.C. Bruning.
(get.) M. Nijholt.
HD