ECLI:NL:CRVB:2011:BP7467

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-6360 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing WIA-uitkering op basis van medische en arbeidskundige beoordeling

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant, die geen recht heeft op een WIA-uitkering. Appellant, werkzaam als algemeen schoonmaakmedewerker, is op 19 oktober 2006 uitgevallen door pijnklachten in de rug, nek en heupen. In het kader van zijn aanvraag voor een WIA-uitkering is hij op 4 augustus 2008 onderzocht door verzekeringsarts T.K. Oei, die beperkingen vaststelde in verband met de ziekte van Bechterew. Het Uwv concludeerde dat appellant met ingang van 16 oktober 2008 geen recht had op een WIA-uitkering, omdat het verlies aan verdienvermogen minder dan 35% was. Dit besluit werd in de bezwaarprocedure door bezwaarverzekeringsarts P. Momberg en bezwaararbeidsdeskundige W.G.E. Buskermolen bevestigd.

De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard. Appellant stelde in hoger beroep dat hij nooit een uitnodiging voor de zitting bij de rechtbank had ontvangen en dat hij meer beperkingen ervaart dan het Uwv heeft aangenomen. De Raad heeft echter vastgesteld dat de uitnodiging correct was verzonden en dat er geen reden was om te twijfelen aan de medische beoordeling van het Uwv. De Raad concludeerde dat de medische grondslag van het bestreden besluit zorgvuldig was en dat de arbeidskundige beoordeling ook juist was.

Uiteindelijk heeft de Raad het hoger beroep van appellant afgewezen en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Raad zag geen aanleiding om een partij in de proceskosten te veroordelen. De uitspraak werd gedaan door de Centrale Raad van Beroep op 11 maart 2011, met J.W. Schuttel als voorzitter en J.P.M. Zeijen en B. Barentsen als leden.

Uitspraak

09/6360 WIA
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 4 november 2009, 09/1696 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 11 maart 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.A.K. Kuipers, werkzaam bij FNV Bondgenoten te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is aan de orde gesteld op de zitting van 28 januari 2011, waar beide partijen niet zijn verschenen.
II. OVERWEGINGEN
1. Appellant was werkzaam als algemeen schoonmaakmedewerker. Hij is voor dat werk op 19 oktober 2006 uitgevallen vanwege pijnklachten in de rug, nek en heupen.
2. Appellant is op 4 augustus 2008 in het kader van de beoordeling van zijn aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) onderzocht door de verzekeringsarts T.K. Oei. In een rapport van dezelfde datum heeft Oei aangegeven dat appellant bekend is met de ziekte van Bechterew. In verband hiermee heeft Oei locomotore beperkingen aangenomen, met name ten aanzien van rug- en beenbelastende activiteiten, die hij heeft vastgelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 4 augustus 2008. Vervolgens heeft de arbeidsdeskundige na functieduiding het verlies aan verdienvermogen berekend op minder dan 35%. Dienovereenkomstig heeft het Uwv bij besluit van 3 september 2008 vastgesteld dat appellant met ingang van 16 oktober 2008 geen recht had op een WIA-uitkering.
3. In de bezwaarprocedure heeft de bezwaarverzekeringsarts P. Momberg in een rapport van 17 december 2008 de verkregen informatie van de arts-assistent reumatologie van 18 november 2008 meegewogen in haar beoordeling. Momberg heeft, gelet op de dossiergegevens, geconcludeerd dat de functionele mogelijkheden van appellant juist zijn vastgesteld en dat daarbij in ruim voldoende mate tegemoet is gekomen aan de klachten van appellant. Vervolgens heeft bezwaararbeidsdeskundige W.G.E. Buskermolen de aan de schatting ten grondslag gelegde functies opnieuw beoordeeld. Hierna heeft het Uwv bij besluit van 27 januari 2009 het bezwaar van appellant tegen het besluit van 3 september 2008 ongegrond verklaard.
4.1. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant gericht tegen het besluit van 27 januari 2009 (hierna: het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
4.2. Wat betreft de medische grondslag van het bestreden besluit heeft de rechtbank geen aanleiding gezien het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen onzorgvuldig te achten. Evenmin zijn er aanknopingspunten dat het medisch oordeel van de (bezwaar)verzekeringsartsen niet juist is. Naar het oordeel van de rechtbank heeft appellant geen medische stuken in het geding gebracht op grond waarvan zou kunnen worden getwijfeld aan de juistheid van het oordeel van de (bezwaar)verzekeringsartsen.
4.3. Ten aanzien van de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit heeft de rechtbank geoordeeld dat door het Uwv afdoende is gemotiveerd dat de voor de schatting gebruikte functies in medisch opzicht voor appellant geschikt zijn te achten.
5. Namens appellant is in hoger beroep aangevoerd dat nimmer een uitnodiging voor de zitting bij de rechtbank is ontvangen. Voorts heeft appellant aangevoerd dat hij meer beperkt is dan door het Uwv is aangenomen. Appellant acht zich meer beperkt in het gebruik van zijn handen, met betrekking tot de aspecten tillen en dragen en bewegingen van de schouders, en stelt voorts heel beperkt te kunnen lopen.
6.1. De Raad overweegt als volgt.
6.2. De Raad stelt vast dat bij brief van 31 augustus 2009 de uitnodiging voor de behandeling ter terechtzitting per aangetekende brief naar het kantooradres van de gemachtigde van appellant is verzonden. Het formulier zoekresultaten wijst uit dat de zending, met vermelding van de correcte barcode en postcode, is afgeleverd. De stelling dat de kennisgeving voor de zitting bij de rechtbank niet is ontvangen door appellant, vindt dus geen steun in de feiten.
6.3. In het hoger beroep van appellant heeft de Raad geen aanleiding gezien over de medische grondslag van het bestreden besluit een ander oordeel te geven dan de rechtbank. Evenals de rechtbank is de Raad van oordeel dat de medische grondslag van het besteden besluit berust op een zorgvuldig onderzoek. Tevens ziet de Raad geen aanknopingspunten om te twijfelen aan de door het Uwv vastgestelde belastbaarheid. De verzekeringsarts heeft met de ziekte van Bechterew en de klachten van de handen, rug, nek, schouders, heupen en die met het lopen rekening gehouden bij het opstellen van de FML. Met betrekking tot de schouders en de handen heeft de verzekeringsarts aangegeven dat er geen objectieve afwijkingen zijn. De verzekeringsarts heeft appellant wel beperkt geacht met betrekking tot het lopen, tillen en dragen en bovenschouderhoogte actief zijn. De bezwaarverzekeringsarts heeft op grond van haar eigen onderzoeksbevindingen en de, door de verzekeringsarts opgevraagde en in bezwaar ingebrachte, medische informatie van de arts-assistent reumatologie geen aanleiding gezien om de door de verzekeringsarts vastgestelde belastbaarheid te herzien. De Raad is niet gebleken dat de bezwaarverzekeringsarts met de klachten van appellant en de in de bezwaarprocedure ter beschikking gekomen medische informatie op onjuiste wijze rekening heeft gehouden. Hierbij merkt de Raad nog op dat appellant in hoger beroep geen nadere medische informatie heeft overgelegd die een ander licht werpt op zijn medische situatie op de datum in geding.
6.4. Aldus ervan uitgaande dat de medische grondslag van het bestreden besluit juist is te achten, heeft de Raad evenmin grond om de arbeidskundige grondslag niet als juist te aanvaarden.
6.5. De overwegingen 6.2 tot en met 6.4 leiden de Raad tot de slotsom dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. Voor een veroordeling van een partij in de proceskosten van een andere partij ziet de Raad ten slotte geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en J.P.M. Zeijen en B. Barentsen als leden, in tegenwoordigheid van M. Mostert als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 maart 2011.
(get.) J.W. Schuttel.
(get.) M. Mostert.
NK