ECLI:NL:CRVB:2011:BP6499

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-5405 AAW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake verzoek om kwijtschelding van restantschuld onder de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Assen, waarin het verzoek om kwijtschelding van een restantschuld van ongeveer € 53.000,- werd afgewezen. De schuld was ontstaan door te veel ontvangen uitkeringen in de periode van 1 juni 1990 tot 1 augustus 1995 onder de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had het verzoek om kwijtschelding afgewezen op basis van het beleid dat bij fraude pas kwijtschelding kan worden overwogen na vijf jaar volledige betaling en ten minste 50% terugbetaling van de schuld.

De rechtbank had het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarop appellant in hoger beroep ging. Hij voerde aan dat de lange duur van de aflossing, de onmogelijkheid om de schuld voor tenminste de helft af te lossen, en zijn verslechterde medische situatie bijzondere omstandigheden zijn die een afwijking van het beleid rechtvaardigen. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde echter dat het verzoek van appellant geen herhaalde aanvraag was, maar een nieuwe aanvraag, omdat het betrekking had op een gewijzigde restantschuld.

De Raad concludeerde dat het Uwv in redelijkheid had kunnen stellen dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een afwijking van het beleid rechtvaardigden. De lange invorderingsduur en de hoogte van de schuld waren al in het beleid meegenomen. Appellant had geen nieuwe medische gegevens ingediend die wezenlijk verslechtering van zijn toestand aantoonden. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het hoger beroep af, zonder termen aanwezig te achten voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

09/5405 AAW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Assen van 20 augustus 2009, 09/96 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 2 maart 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant is hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 januari 2011. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. G.J. van der Veer, advocaat te Meppel. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P. Belopavlovic.
II. OVERWEGINGEN
1. Het Uwv heeft bij besluit van 18 juli 2008, gehandhaafd bij besluit op bezwaar van 22 december 2008 (hierna: het bestreden besluit), het verzoek van appellant afgewezen om kwijtschelding van een restantschuld van ongeveer € 53.000,- in verband met in de periode 1 juni 1990 tot 1 augustus 1995 teveel ontvangen uitkering ingevolge de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet en teveel ontvangen toeslag. Het Uwv heeft geen bijzondere omstandigheden aangenomen om met toepassing van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) af te wijken van het beleid dat ingeval van fraude pas kwijtschelding kan worden overwogen wanneer gedurende vijf jaar volledig aan de betalingsverplichting is voldaan en tenminste 50% van de schuld is terugbetaald.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de lange duur van de aflossing, de onmogelijkheid de schuld voor tenminste de helft af te lossen, de voortdurende fysieke en psychische belasting die de schuld met zich brengt en zijn verslechterde medische situatie als bijzondere omstandigheden moeten worden aangemerkt om af te wijken van het beleid van het Uwv.
4.1. De Raad oordeelt als volgt.
4.2. De rechtbank heeft het onderhavige verzoek om kwijtschelding ambtshalve aangemerkt als een herhaalde aanvraag in de zin van artikel 4:6 van de Awb omdat het Uwv bij het besluit van 22 december 2004 een eerder verzoek om kwijtschelding heeft afgewezen. Dit acht de Raad niet juist. Het onderhavige verzoek is geen herhaalde aanvraag, maar een nieuwe aanvraag. Immers, dit verzoek heeft betrekking op een latere datum, en op een gewijzigde restantschuld, die – logischerwijs – nog niet door het Uwv is beoordeeld. De situatie van artikel 4:6 van de Awb doet zich hier dan ook niet voor.
4.3.1. De Raad ziet zich geplaatst voor de vraag of het Uwv in redelijkheid het standpunt heeft kunnen innemen dat van bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 4:84 van de Awb niet is gebleken. De uitspraak van de Raad van 15 oktober 2008, 07/2787, waarbij de rechtmatigheid van het vorenvermelde besluit van 22 december 2004 is onderschreven, vormt het uitgangspunt bij de beantwoording van deze vraag. Daarin heeft de Raad geoordeeld dat het Uwv het verzoek om kwijtschelding in redelijkheid heeft kunnen afwijzen. Het Uwv heeft zich volgens de Raad op het standpunt kunnen stellen dat leeftijd en hoogte van de schuld nimmer een bijzondere omstandigheid opleveren, omdat deze factoren bij het vaststellen van het beleid zijn meegenomen. Voorts heeft de Raad overwogen dat appellant onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat bij hem sprake is van een zodanig psychisch lijden dat sprake is van een bijzondere medische situatie als gevolg van de invordering, die zodanig ernstig en buitengewoon is dat het Uwv in redelijkheid daaraan niet voorbij heeft kunnen gaan. Daarbij heeft de Raad de brief van psychiatrisch verpleegkundige E.J.M. Kanters van 18 april 2008 in zijn beoordeling meegewogen.
4.3.2. In de onderhavige procedure heeft appellant in essentie dezelfde omstandigheden aangevoerd als vermeld in de uitspraak van de Raad van 15 oktober 2008. De Raad ziet geen aanleiding om daaromtrent thans een andersluidend oordeel te geven. Het gegeven dat er een aantal jaren is verstreken, maakt nog niet dat nu wel sprake is van bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 4:84 van de Awb. In dit verband heeft het Uwv zich op het standpunt kunnen stellen dat de lange invorderingsduur nimmer als een bijzondere omstandigheid kan worden aangemerkt, nu deze factor bij het vaststellen van het beleid is meegenomen. Voorts heeft appellant ook in de onderhavige procedure onvoldoende aannemelijk gemaakt dat sprake is van een bijzondere medische situatie als bedoeld in rechtsoverweging 4.3.1. Appellant heeft geen nieuwe medische gegevens ingebracht waaruit een (wezenlijke) verslechtering van zijn psychische dan wel lichamelijke toestand kan worden afgeleid.
4.3.3. Hetgeen in 4.3.1 en 4.3.2 is overwogen leidt tot de conclusie dat het Uwv het verzoek om kwijtschelding in redelijkheid heeft kunnen afwijzen. Dit betekent dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak, zij het op andere gronden, voor bevestiging in aanmerking komt.
5. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter en C.P.J. Goorden en M. Greebe als leden, in tegenwoordigheid van M. Mostert als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 maart 2011.
(get.) D.J. van der Vos.
(get.) M. Mostert.
KR