[appellant] (hierna: appellant) en [appellante] (hierna: appellante), wonende te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 23 mei 2008, 07/1944 (hierna: aangevallen uitspraak),
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Venlo (hierna: College)
Datum uitspraak: 22 februari 2011
Namens appellanten heeft mr. S.B.M.A. Engelen, advocaat te Venlo, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 januari 2011. Appellanten zijn verschenen, bijgestaan door mr. K.E.J. Dohmen, kantoorgenoot van mr. Engelen. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door J.H.M.S. Crienen, werkzaam bij de gemeente Venlo.
1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1. Appellanten ontvingen vanaf 17 augustus 1987 bijstand, laatstelijk ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor gehuwden.
1.2. Bij besluit van 13 juni 2007 heeft het College de bijstand van appellanten met ingang van 15 november 2006 ingetrokken op de grond dat appellanten in strijd met de wettelijke inlichtingenverplichting geen melding hebben gemaakt van het exploiteren van een hennepkwekerij en van de daaruit genoten inkomsten, waardoor het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld. Het College heeft bij besluit van 11 september 2007 het bezwaar van appellanten tegen dit besluit ongegrond verklaard. Appellanten hebben hun beroep tegen het besluit van 11 september 2007 bij brief van 7 februari 2008 ingetrokken.
1.3. Op 29 juni 2007 hebben appellanten een aanvraag om bijstand met ingang van 13 juni 2007 ingediend.
1.4. Bij besluit van 2 augustus 2007 heeft het College de aanvraag buiten behandeling gesteld, omdat niet alle gevraagde gegevens zijn overgelegd.
1.5. Bij besluit van 20 november 2007 heeft het College, beslissend op het bezwaar tegen het besluit van 2 augustus 2006, de aanvraag alsnog afgewezen. Aan dat besluit is ten grondslag gelegd dat appellanten de op hen rustende inlichtingenverplichting hebben geschonden door onvoldoende inlichtingen te verschaffen over de verkregen inkomsten uit de hennepteelt en over de wijze waarop zij in de afgelopen periode in de kosten van het bestaan hebben voorzien en de op naam van appellant staande bromscooter hebben gefinancierd en dat door deze schending niet kan worden beoordeeld of appellanten in bijstandbehoevende omstandigheden verkeren.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 20 november 2007 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat het College terecht heeft vastgesteld dat appellanten onvoldoende informatie hebben verstrekt om het recht op bijstand te kunnen vaststellen. Daartoe heeft de rechtbank, samengevat en voor zover met het oog op de hoger beroepsgronden van belang, het volgende overwogen. Vaststaat dat appellanten een hennepkwekerij hebben geëxploiteerd. De politie heeft blijkens het proces-verbaal van 12 juni 2007 aan de hand van de aangetroffen laag stof op de assimilatielampen, de stoffilter en de elektra, alsmede de kalkaanslag op het irrigatiesysteem en het hennepafval op de grond en op de aanwezige droogrekjes geconcludeerd dat voorafgaand aan de ontdekking van de hennepkwekerij al één oogst moet hebben plaatsgevonden. Voorts heeft de politie blijkens het proces-verbaal van 20 mei 2007, uitgaande van die ene oogst, het door eisers uit de hennepkwekerij verkregen wederrechtelijk voordeel berekend op minimaal € 16.337,48. Deze op ambtseed opgemaakte processen-verbaal bieden op zichzelf al voldoende aanknopingspunten voor de stelling dat appellanten inkomsten uit de hennepkwekerij hebben genoten. Appellanten hebben weliswaar ontkend dat zij inkomsten uit de hennepkwekerij hebben gehad, maar door hen zijn geen verifieerbare en objectiveerbare gegevens in het geding gebracht waaruit dit blijkt. Het niet voeren van een boekhouding dient voor rekening en risico van appellanten te komen.
3. Appellanten hebben zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd en hebben, samengevat, het volgende aangevoerd. De uitspraak is op onzorgvuldige wijze tot stand gekomen en onvoldoende gemotiveerd. Het enkel aantreffen van een laag stof op de assimilatielampen, de stoffilter en de elektra, alsmede de kalkaanslag op het irrigatiesysteem en het hennepafval op de grond en op de aanwezige droogrekjes rechtvaardigt geenszins de conclusie dat er een oogst moet hebben plaatsgevonden, noch dat het kweken heeft geresulteerd in geldelijk gewin. Hierbij komt dat van algemene bekendheid is dat een hennepkwekerij omvangrijke kosten met zich brengt, zodat het genereren van inkomsten dan wel geldelijk gewin niet vaststaat. Appellanten handhaven onverkort hun standpunt dat zij ten tijde van belang in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerden.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. De Raad stelt voorop dat in het onderhavige geval, waarin de aanvraag om bijstand pas bij de beslissing op bezwaar inhoudelijk is beoordeeld, de te beoordelen periode loopt van 13 juni 2007 tot en met 20 november 2007.
4.2. Zoals de Raad reeds eerder heeft overwogen ligt het, indien een periodieke bijstandsuitkering is beëindigd of ingetrokken, in geval van een aanvraag gericht op het verkrijgen van bijstand met ingang van een later gelegen datum, op de weg van de aanvrager om aan te tonen dat er sprake is van een wijziging in de omstandigheden in die zin dat hij nu wel voldoet aan de vereisten om voor bijstand in aanmerking te komen.
4.3. Appellanten zijn daarin naar het oordeel van de Raad niet geslaagd. Zij hebben immers geen inzicht gegeven in de inkomsten en uitgaven met betrekking tot de door hen geëxploiteerde hennepkwekerij, waardoor het College het recht op bijstand ten tijde van belang niet heeft kunnen vaststellen. Voor zover appellanten betogen dat zij geen inzicht kunnen geven in de inkomsten uit de hennepkwekerij, omdat zij nimmer hebben geoogst en er dus ook geen inkomsten zijn geweest, faalt dit betoog. De Raad is met de rechtbank van oordeel dat de in de aangevallen uitspraak vermelde en onder 2 weergegeven gegevens uit de processen-verbaal voldoende feitelijke grondslag bieden om aan te nemen dat er voorafgaand aan de ontmanteling van de hennepkwekerij op 7 februari 2007 minimaal een oogst moet zijn geweest waaruit appellanten inkomsten hebben genoten. Appellanten hebben geen boekhouding of andere stukken overgelegd waaruit blijkt dat deze aanname onjuist is. De stelling van appellanten dat van algemene bekendheid is dat een hennepkwekerij omvangrijke kosten met zich brengt, zodat ook om die reden het genereren van inkomsten dan wel geldelijk gewin niet vaststaat, kan hen evenmin baten. Voor zover zij menen dat de kosten groter zijn geweest dan de inkomsten, lag het op hun weg dit met stukken te onderbouwen. Zij hebben echter ook ten aanzien van de voor de exploitatie gemaakte kosten en het tijdstip van aanvang van hun activiteiten geen stukken overgelegd. Het voorgaande brengt mee dat appellanten niet hebben aangetoond dat zij ten tijde hier van belang in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerden, zodat hun aanvraag om bijstand terecht is afgewezen.
4.4. Het hoger beroep slaagt derhalve niet en de aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking. Dit brengt tevens mee dat het verzoek van appellanten om vergoeding van wettelijke rente dient te worden afgewezen.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de Raad geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak;
Wijst het verzoek om vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door N.J. van Vulpen-Grootjans als voorzitter en J.J.A. Kooijman en E.J.M. Heijs als leden, in tegenwoordigheid van M. Pijper als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 februari 2011.
(get.) N.J. van Vulpen-Grootjans.