[Appellant] en [Appellante], wonende te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 10 september 2008, 08/370 (hierna: aangevallen uitspraak),
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Venlo (hierna: College)
Datum uitspraak: 22 februari 2011
Namens appellanten heeft mr. C. Schouten, advocaat te Venlo, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 januari 2011. Appellanten zijn verschenen, bijgestaan door mr. Schouten en B. Hajali als tolk. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door C. Volleberg, werkzaam bij de gemeente Venlo.
1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1. Appellanten ontvingen vanaf 25 april 2002 bijstand, laatstelijk ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor gehuwden.
1.2. Bij besluit van 23 juli 2004 heeft het College de bijstand met ingang van 1 juni 2004 ingetrokken. Dit besluit is in rechte onaantastbaar geworden door de uitspraak van de Raad van 20 juli 2006 (LJN AY5145). In deze uitspraak heeft de Raad, voor zover thans van belang, geoordeeld dat de gedingstukken een toereikende grondslag bieden voor het standpunt dat appellant in elk geval in de periode van januari 2003 tot en met november 2003 betrokken is geweest bij drugshandel en dat hij daaruit aanzienlijke inkomsten heeft ontvangen. Bij dit oordeel heeft de Raad in het bijzonder betekenis gehecht aan de verklaringen die [naam getuige]) op 30 maart, 1 april, 5 april en 6 april 2004 in het kader van het strafrechtelijk onderzoek heeft afgelegd.
1.3. Bij besluit van 16 december 2004, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 3 mei 2005, heeft het College voorts de bijstand over de periode van 1 januari 2003 tot en met 31 mei 2004 ingetrokken en de over die periode gemaakte kosten van bijstand tot een bedrag van € 24.405,29 van appellanten teruggevorderd. Dit besluit is in rechte onaantastbaar geworden nu appellanten tegen het besluit op bezwaar geen rechtsmiddelen hebben aangewend.
1.4. Appellanten hebben het College bij brief van 10 mei 2007 verzocht om terug te komen van de besluiten van 23 juli 2004 en 16 december 2004.
1.5. Het College heeft dit verzoek bij besluit van 4 september 2007 afgewezen.
1.6. Bij besluit van 8 januari 2008 heeft het College het bezwaar van appellanten tegen het besluit van 4 september 2007 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 8 januari 2008 ongegrond verklaard.
3. Appellanten hebben zich gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Overeenkomstig hetgeen voor herhaalde aanvragen is bepaald in artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), mag van degene die een bestuursorgaan verzoekt van eerder ambtshalve genomen besluiten terug te komen, worden verlangd dat bij dit verzoek nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld die zulk een terugkomen kunnen rechtvaardigen.
4.2. Appellanten hebben ter ondersteuning van hun verzoek een beroep gedaan op het arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch (hierna: hof) van 21 maart 2007, nr. 20-011386-05 en op de getuigeverklaring die [getuige] ter terechtziting van het hof heeft afgelegd.
4.3. Het arrest van het hof is gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Roermond van 18 oktober 2005, waarbij appellant is veroordeeld ter zake van verkoop van amfetamine alsmede hasjiesj en hennep. Het hof heeft, mede op grond van de getuigeverklaring van [getuige], geoordeeld dat het ten laste gelegde niet wettig en overtuigend is bewezen en appellant daarvan vrijgesproken.
4.4. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat het arrest van het hof voor het College geen aanleiding behoefde te vormen om van de besluiten van 23 juli 2004 en 16 december 2004 terug te komen. Volgens vaste rechtspraak van de Raad is de bestuursrechter in de vaststelling van en het oordeel over het hem voorgelegde geschil in het algemeen niet gebonden aan hetgeen door de strafrechter is geoordeeld, te minder nu in een dergelijke procedure een andere rechtsvraag voorligt en een ander procesrecht van toepassing is. Het enkele feit dat het hof zijn oordeel mede heeft gebaseerd op de ter terechtzitting van het hof verkregen getuigeverklaring van [getuige], die afwijkt van de verklaringen die [getuige] in 2004 heeft afgelegd, is geen grond om in dit geval anders te oordelen. Hoewel dit arrest op zichzelf wel als een nieuw gegeven kan worden aangemerkt, is naar het oordeel van de Raad geen sprake van een nieuw feit of veranderde omstandigheid in de zin van artikel 4:6 van de Awb.
4.5. Ook de ter terechtzitting van het hof door [getuige] afgelegde getuigeverklaring zelf kan naar het oordeel van de Raad niet als nieuw feit of veranderde omstandigheid worden aangemerkt, reeds omdat [getuige] al op 7 juli 2005 ten overstaan van de rechter-commissaris van de rechtbank Roermond een verklaring van gelijke strekking heeft afgelegd.
4.6. Nu appellanten aldus geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden hebben aangevoerd, dient de, in bezwaar gehandhaafde, afwijzing van het verzoek om terug te komen van de besluiten van 23 juli 2004 en 16 december 2004 rechtens te worden gerespecteerd. De aangevallen uitspraak komt derhalve voor bevestiging in aanmerking. Dit brengt tevens mee dat het verzoek van appellanten om vergoeding van wettelijke rente dient te worden afgewezen.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de Raad geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak;
Wijst het verzoek om vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door N.J. van Vulpen-Grootjans als voorzitter en J.J.A. Kooijman en E.J.M. Heijs als leden, in tegenwoordigheid van E. Heemsbergen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 februari 2011.
(get.) N.J. van Vulpen-Grootjans.