ECLI:NL:CRVB:2011:BP3513
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- H.G. Rottier
- H. Bolt
- B.M. van Dun
- Rechtspraak.nl
Ontzegging WW-uitkering wegens overuren en arbeidsurenverlies
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 februari 2011 uitspraak gedaan in het hoger beroep van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellant had betrokkene, die als loodsmedewerker werkte, het recht op een WW-uitkering ontzegd. De reden hiervoor was dat de extra uren die betrokkene had gewerkt, door de appellant als overuren werden aangemerkt. Volgens artikel 4a, eerste lid, van de Regeling gelijkstelling niet-gewerkte uren met gewerkte uren, tellen deze overuren niet mee voor de vaststelling van het gemiddeld aantal arbeidsuren per week, wat essentieel is voor het bepalen van arbeidsurenverlies en daarmee het recht op een WW-uitkering.
De Raad oordeelde dat de rechtbank ten onrechte had aangenomen dat er sprake was van een bestendige praktijk waarbij de arbeidsovereenkomst van betrokkene een omvang had gekregen van 52,5 uur per week. De Raad stelde vast dat betrokkene niet verplicht was om structureel overuren te maken en dat de extra uren als overwerk werden vergoed, zonder dat hier pensioenaanspraken aan verbonden waren. De Raad concludeerde dat betrokkene geen arbeidsurenverlies had geleden en dus geen recht had op een WW-uitkering.
De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit werd ongegrond verklaard. De Raad benadrukte dat de werkgever niet kon verplichten tot het langdurig en structureel verrichten van overuren, en dat de extra uren niet als normale werktijd konden worden beschouwd. De uitspraak werd gedaan in het openbaar, met de griffier aanwezig, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.