ECLI:NL:CRVB:2011:BP3424

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/642 WAO en 09/643 SUWI
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAO-uitkering en re-integratievisie in hoger beroep

In deze zaak gaat het om de intrekking van de WAO-uitkering van appellante door het Uwv, die per 18 maart 2008 is ingetrokken op basis van de vaststelling dat de arbeidsongeschiktheid van appellante minder dan 15% bedraagt. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv heeft dit ongegrond verklaard. De rechtbank Zwolle-Lelystad heeft het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard, wat leidde tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep. Tijdens de procedure heeft de Raad een onafhankelijke deskundige, psychiater prof. dr. G. Glas, ingeschakeld om de situatie van appellante te beoordelen. Prof. Glas concludeerde dat appellante lijdt aan een paniekstoornis met agorafobie, een dysthyme stoornis en een somatoforme stoornis, en achtte het zeer onwaarschijnlijk dat zij in staat zou zijn om werkzaamheden te verrichten zonder een hoog risico op verergering van haar klachten.

De Centrale Raad van Beroep heeft de eerdere uitspraken van de rechtbank vernietigd, omdat het oordeel van de deskundige niet door het Uwv was bestreden en de rechtbank onvoldoende rekening had gehouden met de psychische klachten van appellante. De Raad heeft geoordeeld dat het besluit van het Uwv onrechtmatig was en heeft de besluiten van 17 januari en 27 mei 2008 herroepen, waardoor het recht op een WAO-uitkering van 80 tot 100% herleefde. Tevens is het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante, die in totaal € 1.288,-- bedragen, en dient het Uwv het griffierecht van € 292,-- te vergoeden.

Uitspraak

09/642 WAO en 09/643 SUWI
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op de hoger beroepen van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraken van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 23 december 2008, 08/1098 (hierna: aangevallen uitspraak I) en 08/1099 (hierna: aangevallen uitspraak II),
in de gedingen tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 4 februari 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. C.T.W. van Dijk, advocaat te Utrecht, beide hoger beroepen ingesteld.
Het Uwv heeft verweerschriften ingediend.
Onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 april 2010. Appellante was vertegenwoordigd door mr. H.K. Jap-a-Joe, advocaat te Utrecht en het Uwv door mr. M.W.A. Blind.
De Raad heeft het onderzoek heropend en bepaald dat appellante wordt onderzocht door de psychiater prof. dr. G. Glas.
Prof. Glas heeft van het door hem in samenwerking met B. van de Brink, aios psychiatrie, verrichte onderzoek verslag uitgebracht.
Partijen hebben toestemming verleend verder onderzoek ter zitting achterwege te laten.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Bij besluit van 17 januari 2008 heeft het Uwv de uitkering van appellante op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), die werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, per 18 maart 2008 ingetrokken, omdat de arbeidsongeschiktheid van appellante per die datum minder dan 15% bedraagt.
1.2. Bij besluit van 27 mei 2008 heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 17 januari 2008 ongegrond verklaard en het besluit van 17 januari 2008 gehandhaafd.
2. Bij de aangevallen uitspraak I heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het besluit van 27 mei 2008 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft hiertoe overwogen dat hetgeen appellante heeft aangevoerd noch tot het oordeel leidt dat het Uwv bij de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante is uitgegaan van een onjuiste opvatting over de medische beperkingen van appellante, noch dat de aan de appellante voorgehouden functies niet voor haar geschikt zijn.
3. Appellante heeft in hoger beroep het oordeel van de rechtbank weergegeven in 2 bestreden. Naar de mening van appellante is onvoldoende aandacht besteed aan haar psychische klachten. Zij heeft gewezen op de informatie verstrekt door de psychiaters die haar behandelen of behandeld hebben.
4.1. De Raad heeft aanleiding gezien de in rubriek I genoemde psychiater als onafhankelijk deskundige te benoemen. De deskundige heeft in zijn in rubriek I bedoelde rapportage aangegeven dat appellante leidt aan een paniekstoornis met agorafobie, een dysthyme stoornis met laat begin en een somatoforme stoornis niet anders omschreven.
De psychiater acht het zeer onwaarschijnlijk dat appellante in staat is met de beperkingen die expliciet zijn toe te schrijven aan de geconstateerde aandoeningen betaalde of onbetaalde werkzaamheden van structurele aard te verrichten zonder een zeer hoog risico dat zij deze werkzaamheden niet zal kunnen volvoeren of dat een toename van de klachten zal plaatsvinden.
4.2. De rapportage van de psychiater is aan partijen toegezonden. Partijen hebben niet op deze rapportage gereageerd.
4.3. Volgens vaste rechtspraak volgt de Raad het oordeel van een door hem ingeschakelde deskundige, tenzij op grond van bijzondere omstandigheden afwijking van deze hoofdregel is gerechtvaardigd. Voor zo’n afwijking bestaat in dit geval geen aanleiding. Het rapport van de deskundige is zorgvuldig tot stand gekomen, consistent en naar behoren gemotiveerd. De deskundige heeft bij de totstandkoming van zijn rapportage drie zogenoemde onderzoeksgesprekken gevoerd en heeft de door partijen ingebrachte informatie van medische aard in zijn beschouwingen betrokken.
Daarbij komt dat de opvatting van de deskundige niet door het Uwv is bestreden.
4.4. Uit hetgeen is overwogen in 4.1 en 4.3 volgt dat het besluit van 27 mei 2008, dat berust op de opvatting dat appellante tot het verrichten van werkzaamheden in staat is, onrechtmatig is. De rechtbank heeft het beroep tegen dit besluit ten onrechte ongegrond verklaard. De aangevallen uitspraak I en het besluit van 27 mei 2008 dienen mitsdien te worden vernietigd.
4.5. Nu uit het rapport van de deskundige volgt dat appellante niet tot werken in staat is, dient het besluit van 17 januari 2008, bedoeld in 1.1 te worden herroepen, zodat de situatie die voor dit besluit bestond - het recht van appellante op een WAO-uitkering naar een mate van 80 tot 100% - herleeft.
5.1. Bij aangevallen uitspraak II heeft de rechtbank ongegrond verklaard het beroep van appellante tegen het besluit van
27 mei 2008, waarbij is gehandhaafd het besluit van 17 januari 2008 inhoudende de zogenoemde re-integratievisie.
Aan de re-integratievisie en de aangevallen uitspraak II ligt ten grondslag het uitgangspunt dat appellante tot werken in staat is. Uit hetgeen is overwogen in 4.4 blijkt dat dit uitgangspunt onjuist is. De aangevallen uitspraak II en het besluit van
27 mei 2008 dienen mitsdien te worden vernietigd.
5.2. Nu appellante niet tot werken in staat is dient het besluit van 17 januari 2008, bedoeld in 5.1 te worden herroepen, zodat voor appellante geen verplichting tot re-integratie bestaat.
6. De Raad acht termen aanwezig het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante in beroep en in hoger beroep. Nu sprake is van samenhangende zaken worden deze kosten begroot op € 644,-- voor verleende bijstand in beroep en op
€ 644,-- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraken I en II;
Vernietigt de besluiten van 27 mei 2008;
Herroept de besluiten van 17 januari 2008;
Veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante in beroep en in hoger beroep tot een bedrag van in totaal € 1.288,-- te betalen aan de griffier van de Raad;
Bepaalt dat het Uwv aan appellante het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 292,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter en J. Brand en J.P.M. Zeijen als leden in tegenwoordigheid van D.E.P.M. Bary als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 februari 2011.
(get.) D.J. van der Vos.
(get.) D.E.P.M. Bary.
TM