ECLI:NL:CRVB:2011:BP2952

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-2746 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de Werkloosheidsuitkering tijdens detentie en de juridische interpretatie van vrijheid ontnemen

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Werkloosheidsuitkering (WW) van appellant, die gedurende een periode van detentie was. De Centrale Raad van Beroep heeft op 2 februari 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Amsterdam. Appellant had in hoger beroep gesteld dat er geen sprake was van een situatie waarin hem rechtens zijn vrijheid was ontnomen, zoals bedoeld in artikel 19, lid 1, aanhef en onder g, van de WW. Hij betoogde dat dit pas het geval is wanneer de rechter-commissaris een bevel tot bewaring heeft gegeven, en dat een periode van ophouden voor verhoor en inverzekeringstelling daar niet onder valt.

De Raad heeft echter geoordeeld dat appellant van 8 augustus 2008 tot 11 augustus 2008 gedetineerd was op basis van de artikelen 57 en 61 van het Wetboek van Strafvordering. De Raad volgde de rechtbank in het oordeel dat appellant in deze periode rechtens zijn vrijheid was ontnomen. De Raad concludeerde dat het Uwv terecht de uitkering had beëindigd op grond van artikel 19, lid 1, aanhef en onder g, van de WW. De beslissing van het Uwv om de uitkering te beëindigen werd bevestigd, en de Raad zag geen aanleiding voor toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

De uitspraak bevestigt de noodzaak om de juridische definitie van 'vrijheid ontnemen' in het kader van de Werkloosheidswet zorgvuldig te interpreteren, vooral in situaties van detentie. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, met H.G. Rottier als voorzitter en H. Bolt en B.M. van Dun als leden, in aanwezigheid van griffier M.A. van Amerongen.

Uitspraak

10/2746 WW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 1 april 2010, 08/3361(hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 2 februari 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. E.R.H. Swane, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 december 2010, waar appellant met voorafgaande kennisgeving niet is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. H.B. Heij.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Met ingang van 14 juli 2008 is aan appellant een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW) toegekend. Bij besluit van 25 augustus 2008 heeft het Uwv deze uitkering met ingang van 8 augustus 2008 beëindigd omdat appellant met ingang van die dag was gedetineerd. Bij daaropvolgend besluit van 2 september 2008 heeft het Uwv de uitkering met ingang van 11 augustus 2008 voortgezet omdat appellant op die dag in vrijheid is gesteld.
1.2. Het bezwaar van appellant tegen de beëindiging van zijn uitkering heeft het Uwv, onder verwijzing naar het bepaalde in artikel 19, eerste lid, aanhef en onder g, van de WW, bij besluit van 4 november 2008 (hierna: bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Evenals eerder in de procedure heeft appellant in hoger beroep bestreden dat er in het onderhavige geval sprake is geweest van een situatie waarin hem rechtens zijn vrijheid is ontnomen als bedoeld in artikel 19, eerste lid, aanhef en onder g, van de WW. Naar zijn mening is daarvan pas sprake wanneer de rechter-commissaris de voorlopige hechtenis heeft bevolen en valt een periode van ophouden voor verhoor en inverzekeringstelling daar niet onder.
4. De Raad volgt appellant niet in zijn betoog. Appellant is van 8 augustus 2008 tot 11 augustus 2008 gedetineerd geweest op grond van de artikelen 57 en 61 van het Wetboek van Strafvordering (WvSv). Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat dat inhoudt dat appellant in deze periode rechtens zijn vrijheid is ontnomen als bedoeld in artikel 19, eerste lid, aanhef en onder g, van de WW. Anders dan appellant heeft gesteld is daar niet pas sprake van wanneer de rechter-commissaris een bevel tot bewaring heeft gegeven als bedoeld in artikel 63 van het WvSv. Naar het oordeel van de Raad heeft het Uwv dan ook terecht met toepassing van artikel 19, eerste lid, aanhef en onder g, van de WW de uitkering over de in geding zijnde periode beëindigd. Dit betekent dat het bestreden besluit van 4 november 2008 op goede gronden berust en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier als voorzitter en H. Bolt en B.M. van Dun als leden, in tegenwoordigheid van M.A. van Amerongen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 februari 2011.
(get.) H.G. Rottier.
(get.) M.A. van Amerongen.
JL