op de hoger beroepen van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraken van de rechtbank Roermond van 12 februari 2010, 09/230 (hierna: aangevallen uitspraak 1) en 09/1797 (hierna: aangevallen uitspraak 2),
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Echt-Susteren (hierna: het College).
Datum uitspraak: 2 februari 2011
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraken.
Het College heeft in beide zaken een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 december 2010. Appellant is verschenen. Het College is met voorafgaande kennisgeving niet verschenen.
1.1. Appellant is – ter uitvoering van een uitspraak van de Raad van 15 september 1981 – bij besluit van 16 december 1981 over de periode van 7 februari 1977 tot en met 9 februari 1979 een uitkering ingevolge de Wet werkloosheidsvoorziening toegekend.
1.2. In 2000 heeft appellant het college verzocht een schadebesluit te nemen. Aan dit verzoek ligt ten grondslag dat door de gemeente Echt fouten zijn gemaakt, waardoor appellant schade heeft geleden in de vorm van het niet ontvangen van een arbeidsongeschiktheidsuitkering. Het College heeft dit verzoek bij brief van 6 februari 2001 afgewezen. Bij uitspraak van 30 januari 2002 heeft de voorzieningenrechter van de Raad het oordeel van de voorzieningenrechter van de rechtbank onderschreven, inhoudende dat het aanmelden van appellants arbeidsongeschiktheid bij een niet bevoegde uitvoeringsinstantie een handeling betreft en geen besluit is als bedoeld in artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Aangezien er geen schadeveroorzakende handeling kan worden aangewezen waartegen ook beroep bij de bestuursrechter openstond, kan de afwijzing van aansprakelijkheid door het College evenmin worden aangemerkt als een besluit.
1.3. Bij brief van 22 oktober 2008 heeft appellant opnieuw een verzoek gedaan tot het nemen van een schadebesluit. Op 9 december 2008 heeft appellant bezwaar gemaakt tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn verzoek. Appellant heeft bij brief van 29 januari 2009 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn bezwaarschrift. Bij brief van 20 februari 2009 heeft het College het verzoek om het nemen van een schadebesluit afgewezen onder verwijzing naar een eerdere afwijzing van een dergelijk verzoek. Bij besluit van 19 mei 2009 heeft het College het bezwaar inzake het verzoek om een schadebesluit en het bezwaar tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet-ontvankelijk verklaard (hierna: bestreden besluit 1).
1.4. Bij brief van 6 mei 2009 heeft appellant het College verzocht om terug te komen van het besluit van 16 december 1981. Bij besluit van 19 mei 2009 heeft het College dit verzoek met toepassing van artikel 4:6 van de Awb afgewezen. Daaraan ligt het standpunt ten grondslag dat de door appellant gestelde melding van arbeidsongeschiktheid bij een niet bevoegde uitvoeringsinstantie niet kan worden aangemerkt als een nieuw gebleken feit of veranderde omstandigheid als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb, nu deze bij appellant ten tijde van het besluit, waarvan herziening wordt verzocht, redelijkerwijs bekend had kunnen zijn. Appellants bezwaar tegen dit besluit is door het College ongegrond verklaard bij besluit van 17 november 2009 (hierna: bestreden besluit 2). Tegen dit besluit heeft appellant beroep ingesteld.
2.1. Bij de aangevallen uitspraak 1 heeft de rechtbank het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard en het beroep tegen het bestreden besluit 1 ongegrond verklaard. Het College heeft zich naar het oordeel van de rechtbank op goede gronden op het standpunt gesteld dat de brief van 20 februari 2009 niet kan worden aangemerkt als een appellabel besluit.
2.2. Bij de aangevallen uitspraak 2 heeft de rechtbank het beroep tegen de weigering terug te komen van het besluit van 16 december 1981 ongegrond verklaard. De rechtbank is niet gebleken van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden die aanleiding kunnen geven terug te komen van het rechtens onaantastbare besluit.
3.1. Met betrekking tot de aangevallen uitspraak 1 komt de Raad tot de volgende beoordeling.
3.2. Ter zitting heeft appellant bevestigd dat de oorzaak van de door hem geleden schade is gelegen in de aanmelding van de arbeidsongeschiktheid van appellant bij een niet bevoegde uitvoeringsinstantie. Zoals de Raad al meermalen heeft overwogen, betreft een dergelijke aanmelding een feitelijke handeling en geen besluit in de zin van de Awb, hetgeen met zich brengt dat de afwijzing van aansprakelijkheid door het College evenmin als een besluit kan worden aangemerkt, zodat het bezwaar van appellant terecht niet-ontvankelijk is verklaard.
4.1. Met betrekking tot de aangevallen uitspraak 2 oordeelt de Raad als volgt. Ingevolge vaste rechtspraak van de Raad mag, overeenkomstig hetgeen voor herhaalde aanvragen is bepaald in artikel 4:6 van de Awb, van degene die een bestuursorgaan verzoekt van een eerder genomen besluit terug te komen, worden verlangd dat bij dit verzoek nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld die zulk een terugkomen kunnen rechtvaardigen. Wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, kan het bestuursorgaan het verzoek zonder nader onderzoek afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere besluit.
4.2. Evenals de rechtbank is de Raad ten aanzien van het verzoek om terug te komen van het besluit van 16 december 1981 niet gebleken van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden.
5. Al hetgeen appellant verder heeft aangevoerd, heeft de Raad niet tot een ander oordeel kunnen leiden.
6. Het beroep van appellant op artikel 8:88 van de Awb begrijpt de Raad, gehoord de toelichting van appellant ter zitting, aldus dat appellant van mening is dat de bestreden besluiten 1 en 2 en de aangevallen uitspraken van de rechtbank niet in stand kunnen blijven en dat appellant de Raad verzoekt deze te vernietigen. Gelet op het voorgaande slagen de hoger beroepen niet, zodat de aangevallen uitspraken voor bevestiging in aanmerking komen.
7. Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraken.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier als voorzitter en H. Bolt en B.M. van Dun als leden, in tegenwoordigheid van M.A. van Amerongen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 februari 2011.
(get.) M.A. van Amerongen.