ECLI:NL:CRVB:2011:BP2938

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-1274 WWV + 10-1275 WWV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van hoger beroep inzake arbeidsongeschiktheid en niet-ontvankelijkheid bezwaar

In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen twee uitspraken van de rechtbank Roermond. De eerste uitspraak betreft de niet-ontvankelijkheid van het bezwaar tegen het niet tijdig nemen van een besluit door het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Echt-Susteren. De rechtbank oordeelde dat de aanmelding van de arbeidsongeschiktheid bij een niet bevoegde uitvoeringsinstantie geen besluit is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), waardoor het bezwaar van appellante terecht niet-ontvankelijk is verklaard. De tweede uitspraak betreft de weigering van het College om terug te komen van eerdere besluiten uit 1979, waarbij appellante een uitkering ingevolge de Wet Werkloosheidsvoorziening was toegekend. De rechtbank oordeelde dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden waren die een terugkomen van deze besluiten rechtvaardigen.

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraken van de rechtbank. De Raad stelt vast dat de aanmelding van de arbeidsongeschiktheid door appellante bij een niet bevoegde instantie een feitelijke handeling is en geen besluit, wat betekent dat het College niet aansprakelijk kan worden gesteld. Daarnaast is er geen aanleiding om terug te komen van de eerdere besluiten, aangezien appellante geen nieuwe feiten heeft aangedragen die dit rechtvaardigen. De Raad concludeert dat de hoger beroepen van appellante niet slagen en bevestigt de aangevallen uitspraken zonder proceskostenveroordeling.

Uitspraak

10/1274 WWV
10/1275 WWV
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op de hoger beroepen van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraken van de rechtbank Roermond van 12 februari 2010, 09/248 (hierna: aangevallen uitspraak 1) en 09/1798 (hierna: aangevallen uitspraak 2),
in de gedingen tussen:
appellante
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Echt-Susteren (hierna: het College).
Datum uitspraak: 2 februari 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft L.J.C. van Thoor hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraken.
Het College heeft in beide zaken een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 december 2010. Appellante heeft zich laten vertegenwoordigen door de heer [v. T.]. Het College is met voorafgaande kennisgeving niet verschenen.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellante is bij besluit van 28 februari 1979 met ingang van 10 december 1978 een uitkering ingevolge de Wet Werkloosheidsvoorziening toegekend. De uitkering is bij besluiten van 25 april 1979 en 26 september 1979 gecontinueerd. Bij besluit van 10 december 1980 is appellante bericht dat haar uitkering wordt beëindigd in verband met het bereiken van de maximale uitkeringsduur.
1.2. In 2000 heeft appellante het college verzocht een schadebesluit te nemen. Aan dit verzoek ligt ten grondslag dat door de gemeente Echt fouten zijn gemaakt, waardoor appellante schade heeft geleden in de vorm van het niet ontvangen van een arbeidsongeschiktheidsuitkering. Het College heeft dit verzoek bij brief van 6 februari 2001 afgewezen. Bij uitspraak van 30 januari 2002 heeft de voorzieningenrechter van de Raad het oordeel van de voorzieningenrechter van de rechtbank onderschreven, inhoudende dat het aanmelden van de arbeidsongeschiktheid van appellante bij een niet bevoegde uitvoeringsinstantie een handeling betreft en geen besluit is als bedoeld in artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Aangezien er geen schadeveroorzakende handeling kan worden aangewezen waartegen ook beroep bij de bestuursrechter openstond, kan de afwijzing van aansprakelijkheid door het College evenmin worden aangemerkt als een besluit.
1.3. Bij uitspraak van 14 december 2006 heeft de rechtbank geoordeeld dat verweerder bevoegd was een op 8 februari 2006 door appellante gedaan verzoek om herziening van de onder 1.1 genoemde besluiten met toepassing van artikel 4:6 Awb af te wijzen. De Raad heeft deze uitspraak bevestigd bij zijn uitspraak van 2 januari 2008.
1.4. Bij brief van 31 oktober 2008 heeft appellante opnieuw een verzoek gedaan tot het nemen van een schadebesluit. Op 17 december 2008 heeft appellante bezwaar gemaakt tegen het niet tijdig nemen van een besluit op haar verzoek. Appellante heeft bij brief van 13 februari 2009 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op haar bezwaar. Bij brief van 20 februari 2009 heeft het College het verzoek om het nemen van een schadebesluit afgewezen onder verwijzing naar de eerdere afwijzing van een dergelijk verzoek. Bij besluit van 19 mei 2009 heeft het College het bezwaar inzake het verzoek om een schadebesluit te nemen en het bezwaar tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet-ontvankelijk verklaard (hierna: bestreden besluit 1).
1.5. Bij brief van 7 mei 2009 heeft appellante het College verzocht om terug te komen van de besluiten van 28 februari 1979, 25 april 1979 en 26 september 1979. Bij besluit van 19 mei 2009 heeft het College dit verzoek met toepassing van artikel 4:6 Awb afgewezen. Daaraan ligt het standpunt ten grondslag dat de door appellante gestelde melding van arbeidsongeschiktheid bij een niet bevoegde uitvoeringsinstantie niet kan worden aangemerkt als een nieuw gebleken feit of veranderde omstandigheid als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb, nu deze bij appellante ten tijde van de besluiten, waarvan herziening wordt verzocht, redelijkerwijs bekend had kunnen zijn. Appellantes bezwaar tegen dit besluit is door het College ongegrond verklaard bij besluit van 17 november 2009 (hierna: bestreden besluit 2). Tegen dit besluit heeft appellante beroep ingesteld.
2.1. Bij de aangevallen uitspraak 1 heeft de rechtbank het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard en het beroep tegen het bestreden besluit 1 ongegrond verklaard. Het College heeft zich naar het oordeel van de rechtbank op goede gronden op het standpunt gesteld dat de brief van 20 februari 2009 niet kan worden aangemerkt als een appellabel besluit.
2.2. Bij de aangevallen uitspraak 2 heeft de rechtbank het beroep tegen de weigering terug te komen van de besluiten van 28 februari 1979, 25 april 1979 en 26 september 1979 ongegrond verklaard. De rechtbank is niet gebleken van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden die aanleiding kunnen geven terug te komen van de rechtens onaantastbare besluiten.
3.1. Met betrekking tot de aangevallen uitspraak 1 komt de Raad tot de volgende beoordeling.
3.2. Ter zitting is namens appellante bevestigd dat de oorzaak van de door haar geleden schade is gelegen in de aanmelding van de arbeidsongeschiktheid van appellante bij een niet bevoegde uitvoeringsinstantie. Zoals de Raad al meermalen heeft overwogen, betreft een dergelijke aanmelding een feitelijke handeling en geen besluit in de zin van de Awb, hetgeen met zich brengt dat de afwijzing van aansprakelijkheid door het College evenmin als een besluit kan worden aangemerkt, zodat het bezwaar van appellante terecht niet-ontvankelijk is verklaard.
4.1. Met betrekking tot de aangevallen uitspraak 2 oordeelt de Raad als volgt. Ingevolge vaste rechtspraak van de Raad mag, overeenkomstig hetgeen voor herhaalde aanvragen is bepaald in artikel 4:6 van de Awb, van degene die een bestuursorgaan verzoekt van een eerder genomen besluit terug te komen, worden verlangd dat bij dit verzoek nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld die zulk een terugkomen kunnen rechtvaardigen. Wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, kan het bestuursorgaan het verzoek zonder nader onderzoek afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere besluit.
4.2. Evenals de rechtbank is de Raad ten aanzien van het verzoek om terug te komen van de besluiten van 28 februari 1979, 25 april 1979 en 26 september 1979 niet gebleken van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden.
5. Al hetgeen namens appellante verder is aangevoerd, heeft de Raad niet tot een ander oordeel kunnen leiden.
6. Het beroep van appellante op artikel 8:88 van de Awb begrijpt de Raad, gehoord de toelichting van de gemachtigde van appellante ter zitting, aldus dat appellante van mening is dat de bestreden besluiten 1 en 2 en de aangevallen uitspraken van de rechtbank niet in stand kunnen blijven en dat appellante de Raad verzoekt deze te vernietigen. Gelet op het voorgaande slagen de hoger beroepen echter niet, zodat de aangevallen uitspraken voor bevestiging in aanmerking komen.
7. Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraken.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier als voorzitter en H. Bolt en B.M. van Dun als leden, in tegenwoordigheid van M.A. van Amerongen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 februari 2011.
(get.) H.G. Rottier.
(get.) M.A. van Amerongen.
TM