ECLI:NL:CRVB:2011:BP2637

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 januari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-1508 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opschorting en intrekking van bijstand op grond van onvoldoende informatie over verblijfplaats

In deze zaak gaat het om de opschorting en intrekking van de bijstandsverlening aan appellant, die vanaf 22 maart 2005 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Appellant was adresloos en stond ingeschreven op een briefadres. Het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlem heeft appellant verzocht om informatie te verstrekken over zijn feitelijke verblijfplaats(en) via een inlichtingenformulier. Appellant heeft echter op dit formulier geen relevante informatie verstrekt, wat leidde tot een opschorting van zijn bijstandsrecht per 27 september 2007. Het College heeft vervolgens zijn bijstand met terugwerkende kracht ingetrokken op 7 november 2007, omdat appellant niet had voldaan aan de inlichtingenverplichting.

De rechtbank Haarlem heeft in een eerdere uitspraak het bezwaar van appellant tegen het opschortingsbesluit ongegrond verklaard, maar het beroep tegen het intrekkingsbesluit gegrond verklaard voor wat betreft de opschorting. Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak, waarbij hij betoogde dat de rechtbank ten onrechte het bezwaar tegen het opschortingsbesluit ongegrond heeft verklaard en het beroep tegen de intrekking ongegrond heeft verklaard.

De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak van 25 januari 2011 geoordeeld dat appellant niet heeft voldaan aan zijn inlichtingenverplichting en dat het College terecht de bijstand heeft opgeschort en ingetrokken. De Raad oordeelde dat appellant onvoldoende informatie heeft verstrekt over zijn verblijfplaatsen en dat het College niet verplicht was om nader onderzoek te doen naar zijn verblijfplaats(en). De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank voor zover deze was aangevochten, en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

09/1508 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 2 februari 2009, 08/4985(hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlem (hierna: College)
Datum uitspraak: 25 januari 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J. Klaas, advocaat te Haarlem, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 december 2010. Voor appellant is mr. Klaas verschenen. Het College heeft zich, met voorafgaand bericht, niet laten vertegenwoordigen.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant ontving vanaf 22 maart 2005 bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande. Hij is adresloos en ingeschreven op een briefadres.
1.2. Bij brief van 20 september 2007 heeft het College appellant meegedeeld dat onderzoek wordt verricht naar de woon- en leefsituatie van bijstandsgerechtigden die geen vast verblijfadres hebben en staan ingeschreven op een briefadres, met het verzoek op het bijgevoegde inlichtingenformulier zijn feitelijke verblijfplaats(en)/adres(sen) van de afgelopen drie maanden op te geven en dit formulier uiterlijk 27 september 2007 in te leveren.
1.3. Appellant heeft op het inlichtingenformulier, gedagtekend 1 oktober 2007 en door het College ontvangen op 3 oktober 2007 (hierna: inlichtingenformulier 1), het volgende vermeld: “Straatnamen mij onbekend Geen gegevens mij bekend Gaarne in gesprek uitleg geven. Ben niet in staat alle dagen mijn post op te halen daarom zo laat ingezonden Zie uw brief tegemoet voor een gesprek.”
1.4. Bij besluit van 8 oktober 2007 (hierna: opschortingsbesluit) heeft het College het recht op bijstand van appellant met ingang van 27 september 2007 opgeschort, op de grond dat appellant niet of niet volledig heeft voldaan aan het verzoek van 20 september 2007. Appellant is daarbij in de gelegenheid gesteld het verzuim te herstellen door de gevraagde gegevens uiterlijk op 23 oktober 2007 bij het College in te leveren.
1.5. Daarop heeft appellant tweemaal het onder 1.2 bedoelde inlichtingenformulier ingeleverd, gedagtekend 10 oktober 2007, respectievelijk 29 oktober 2007, en door het College ontvangen op 10 oktober 2007, respectievelijk 5 november 2007 (hierna: inlichtingenformulier 2 en 3). Op het inlichtingenformulier 2 heeft appellant in de kolom ‘Adres of verblijfplaats’ vermeld: “[ adres of verblijfplaats] en in de kolom ‘Datum van/tot’: “Variabel”. Op het inlichtingenformulier 3 heeft appellant in de kolom ‘Adres of verblijfplaats’ een aantal straten vermeld, te weten: [adres of verblijfplaats], een aantal andere plaatsen waar hij is geweest, te weten “Noorder Bergplaats” en “Kennemer Gasthuis 4x”, een aantal wijken, te weten Meerwijk, Molenwijk en “nabij Haarlem stadion”, en de Haarlemmerhout. In de kolom ‘Datum van/tot’ heeft appellant vermeld: “± 14-10 TM ± 28-10” en: “± 24.00-06.00 slaaptijd”.
1.6. Bij besluit van 7 november 2007 (hierna: intrekkingsbesluit) heeft het College op grond van artikel 54, vierde lid, van de WWB de bijstand van appellant met ingang van 27 september 2007 ingetrokken.
1.7. Bij besluit van 26 juni 2008 heeft het College het bezwaar tegen het opschortingsbesluit niet-ontvankelijk verklaard, op de grond dat appellant geen procesbelang meer heeft bij dat bezwaar, en het bezwaar tegen het intrekkingsbesluit ongegrond verklaard. Aan dit laatste heeft het College ten grondslag gelegd, voor zover hier van belang, dat op zowel 10 oktober 2007 als 5 november 2007 slechts beperkte en algemene verblijfsgegevens van appellant zijn ontvangen en dat onderzoek/verificatie van adressen niet goed mogelijk is, omdat appellant slechts melding maakt van een wijk- of straatnaam.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank, met bepalingen over griffierecht en proceskosten, het beroep tegen het besluit van 26 juni 2008 gegrond verklaard voor zover het de opschorting betreft, dit besluit in zoverre vernietigd, het bezwaar tegen het opschortingsbesluit ongegrond verklaard en het beroep voor zover het de intrekking betreft ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd voor zover de rechtbank daarbij het bezwaar tegen het opschortingsbesluit ongegrond heeft verklaard en het beroep ongegrond heeft verklaard voor zover het de handhaving van de intrekking betreft.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. De opschorting van het recht op bijstand met ingang van 27 september 2007.
4.1.1. Artikel 54, eerste lid, van de WWB bepaalt dat, indien de belanghebbende de voor de verlening van bijstand van belang zijnde gegevens of de gevorderde bewijsstukken niet, niet tijdig of onvolledig heeft verstrekt en hem dit te verwijten valt, dan wel indien de belanghebbende anderszins onvoldoende medewerking verleent aan het onderzoek, het college het recht op bijstand voor de duur van ten hoogste acht weken kan opschorten:
a. vanaf de eerste dag van de periode waarop het verzuim betrekking heeft, of
b. vanaf de dag van het verzuim indien niet kan worden bepaald op welke periode dit verzuim betrekking heeft.
4.1.2. Tussen partijen is niet in geschil dat op appellant, die als adresloze gebruik maakt van een hem ter beschikking gesteld briefadres, de inlichtingenverplichting van artikel 17, eerste lid, van de WWB rust en dat hij in het kader van die verplichting controleerbare gegevens over zijn feitelijke verblijfplaats dient te verstrekken.
4.1.3. De Raad stelt vast dat appellant op het inlichtingenformulier 1 in het geheel geen informatie heeft verstrekt over zijn feitelijke verblijfplaats(en) en is van oordeel dat dit hem te verwijten valt. Weliswaar acht de Raad het, evenals de rechtbank, voor een adresloze als appellant moeilijk om met terugwerkende kracht van drie maanden een overzicht te geven van zijn verblijfplaatsen, maar dat neemt niet weg dat van appellant mocht worden verwacht - minst genomen - informatie te verstrekken over de plaatsen waar hij de dagen/nachten vóór 1 oktober 2007 (dagtekening formulier) had verbleven. De Raad wijst er in dit verband nog op dat blijkens een rapportage van 5 november 2007 appellant, voordat hij inlichtingenformulier 1 heeft ingeleverd, telefonisch uitleg heeft gekregen over de wijze waarop het inlichtingenformulier moest worden ingevuld. Appellant heeft op dat formulier echter, zoals hiervoor al is overwogen, geen enkele informatie over zijn verblijfplaats(en) verstrekt. Gelet hierop volgt de Raad niet het betoog van appellant dat de wijze waarop informatie is gevraagd over zijn feitelijke verblijfplaats een inbreuk is op diens privéleven en getuigt van excessief formalisme en dat derhalve sprake is van schending van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Bij gebreke van enige informatie over de feitelijke verblijfplaats(en) van appellant op het inlichtingenformulier 1 ziet de Raad voorts niet in dat het College appellant had moeten uitnodigen voor een gesprek.
4.1.4. Hieruit volgt dat met ingang van 27 september 2007 aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 54, eerste lid, van de WWB is voldaan, zodat het College bevoegd was het recht op bijstand van appellant met ingang van die datum op te schorten. De Raad ziet in hetgeen appellant heeft aangevoerd geen grond voor het oordeel dat het College niet in redelijkheid van deze bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken.
4.2. De intrekking van de bijstand met ingang van 27 september 2007.
4.2.1. Artikel 54, vierde lid, van de WWB bepaalt dat, als de belanghebbende in het geval bedoeld in het eerste lid het verzuim niet herstelt binnen de daarvoor gestelde termijn, het College na het verstrijken van die termijn het besluit tot toekenning van bijstand kan intrekken met ingang van de eerste dag waarover het recht op bijstand is opgeschort.
4.2.2. Bij de beantwoording van de vraag of het College op grond van artikel 54, vierde lid, van de WWB bevoegd was tot intrekking van de aan een belanghebbende verleende bijstand, staat ter beoordeling of de betrokkene verzuimd heeft binnen de daartoe gestelde termijn de bij het opschortingsbesluit gevraagde gegevens of gevorderde bewijsstukken te verstrekken. Indien dat het geval is, dient vervolgens te worden nagegaan of de betrokkene hiervan een verwijt kan worden gemaakt.
4.2.3. De Raad stelt vast dat appellant op de inlichtingenformulieren 2 en 3, afgezien van enkele plaatsen waar hij naar het toilet ging, uitsluitend straten en wijken heeft vermeld waar hij verbleef, zonder inzichtelijk te maken wanneer hij op welke plaatsen daar de nachten doorbracht. Met de rechtbank en het College is de Raad dan ook van oordeel dat de op de inlichtingenformulieren 2 en 3 verstrekte informatie te summier is om het bij het opschortingsbesluit aan appellant verweten verzuim te doen herstellen. In aanmerking genomen dat appellant ook na de ontvangst van het opschortingsbesluit niet heeft bijgehouden wanneer hij op welke plaatsen in genoemde straten en wijken de nachten doorbracht, is de Raad van oordeel dat dit appellant te verwijten is. Appellant heeft weliswaar in bezwaar naar voren gebracht dat hij de nachten doorbracht/doorbrengt in bushokjes en fietsschuurtjes, maar gelet op de aard van het hier aan de orde zijnde intrekkingsbesluit komt in beginsel geen betekenis toe aan gegevens die na dat besluit alsnog zijn verstrekt. Van dat uitgangspunt kan worden afgeweken indien het gegevens betreft waarvan zou moeten worden aangenomen dat belanghebbende redelijkerwijs niet in staat is geweest om ter zake informatie binnen de gestelde (herstel)termijn te verstrekken, maar deze situatie doet zich hier niet voor. Appellant heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat, zoals namens hem ter zitting van de Raad is betoogd, hij door alcoholgebruik niet meer in staat was bij te houden waar hij zoal verbleef, nog geheel daargelaten of in dit opzicht sprake zou zijn van een door ziekte of gebrek veroorzaakte alcoholverslaving. Reeds omdat enige concrete en verifieerbare informatie over de feitelijke verblijfplaats(en) van appellant ontbrak, ziet de Raad, anders dan appellant, voorts niet in dat het College nader onderzoek naar die verblijfplaats(en) had moeten doen.
4.2.4. Uit hetgeen is overwogen onder 4.2.3 volgt dat ook aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 54, vierde lid, van de WWB is voldaan, zodat het College bevoegd was de bijstand van appellant met ingang van 27 september 2007 in te trekken. De Raad ziet in hetgeen appellant heeft aangevoerd geen grond voor het oordeel dat het College niet in redelijkheid van deze bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken.
4.3. Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep van appellant niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, voor bevestiging in aanmerking komt.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door J.C.F. Talman als voorzitter en W.F. Claessens en N.M. van Waterschoot als leden, in tegenwoordigheid van R. Scheffer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 januari 2011.
(get.) J.C.F. Talman.
(get.) R. Scheffer.
HD