T U S S E N U I T S P R A A K
[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 26 juni 2008, 07/6384 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 28 januari 2011
Namens appellant heeft mr. A.B.B. Beelaard, advocaat te Den Haag, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft een rapport van psychiater V. Artist van 5 september 2008 ingezonden. Namens het Uwv heeft bezwaarverzekeringsarts S.M. Lustenhouwer in haar rapport van 28 oktober 2008 hierop gereageerd. Psychiater Artist heeft op 25 november 2008 commentaar gegeven op de reactie van Lustenhouwer waarop deze op 15 januari 2009 wederom heeft gereageerd.
De Raad heeft aanleiding gezien psychiater M. Figee te benoemen als deskundige ten einde een onderzoek in te stellen naar de psychische gezondheidstoestand van appellant. Op 25 januari 2010 heeft Figee in samenwerking met J.S. Kroon, psychiater in opleiding, van hun bevindingen rapport uitgebracht.
Het Uwv heeft door inzending van een commentaar van Lustenhouwer van 18 maart 2010 hierop gereageerd.
Bij brief van 16 juni 2010 hebben Kroon en Figee op het commentaar van Lustenhouwer gereageerd. Op 30 juni 2010 heeft Lustenhouwer een reactie gegeven op de brief van de deskundigen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 november 2010. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Beelaard. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. K.M. Schuijt.
1.1. Appellant is op 11 april 1989 met hoofdpijnklachten, later geduid als psychische klachten, uitgevallen voor zijn werkzaamheden als kaaspakhuismedewerker. Met ingang van 12 april 1990 zijn aan appellant uitkeringen ingevolge de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet en de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.2. Bij besluit van 27 februari 2007 heeft het Uwv de uitkering van appellant ingevolge de WAO met ingang van 27 april 2007 ingetrokken, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 15% bedroeg. Het daartegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 17 juli 2007 (hierna: het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het door appellant tegen het bestreden besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank - kort samengevat - overwogen dat het bestreden besluit berust op een zorgvuldig medisch onderzoek. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten gevonden om het medische oordeel van de verzekeringsartsen niet juist te achten. De verzekeringsarts heeft alvorens de belastbaarheid van appellant nader te bepalen een psychiatrische expertise door psychiater E.F. van Ittersum laten uitvoeren. De hieruit verkregen conclusies heeft de verzekeringsarts gevolgd en hij heeft geconcludeerd dat appellant geen beperkingen heeft ten aanzien van werken. De bezwaarverzekeringsarts is daarna tot de conclusie gekomen dat er geen medische argumenten zijn om van het primaire medische oordeel af te wijken. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien de conclusie van de bezwaarverzekeringsarts voor onjuist te houden. De rechtbank heeft het inwinnen van een medisch deskundigenadvies niet noodzakelijk geacht. Voorts is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat de arbeidsdeskundige op juiste grond heeft geconcludeerd dat appellant geschikt is voor de maatmanfunctie van kaaspakhuismedewerker.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep op het standpunt gesteld dat het oordeel van Van Ittersum afwijkt van de eerdere medische beoordelingen waarbij hij op medische gronden volledig arbeidsongeschikt is geacht. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft appellant een psychiatrisch rapport van 5 september 2008 van psychiater Artist in het geding gebracht.
4.1. In opdracht van de Raad hebben Figee en Kroon, voornoemd, een onderzoek ingesteld. In hun rapport van 25 januari 2010 is bij appellant de diagnose gesteld: “paniekstoornis met agorafobie, depressieve stoornis, recidiverend, ernstig, zonder psychotische kenmerken, dysthyme stoornis, en somatoforme stoornis nao”. De psychiaters geven aan dat appellant beperkingen heeft op het gebied van persoonlijk en sociaal functioneren. Op zijn minst lijken beperkingen aannemelijk op de punten: concentreren van de aandacht, verdelen van de aandacht, doelmatig handelen, handelingstempo, emotionele problemen van anderen hanteren, omgaan met conflicten, samenwerken en vervoer.
4.2. In reactie op het rapport van Figee en Kroon heeft bezwaarverzekeringsarts Lustenhouwer gesteld dat er drie rapportages van drie psychiaters met drie verschillende diagnoses voorliggen. Lustenhouwer gaat uit van de rapportage van de psychiater die wat betreft de belastbaarheid het meest in de buurt ligt van de datum in geding en dat is het onderzoek van psychiater Van Ittersum. Daarbij geeft Lustenhouwer nog aan dat de deskundigen niet achteraf hebben vast kunnen stellen hoe ernstig de depressie van appellant was in 2007. Lustenhouwer ziet in het rapport van de deskundigen geen aanleiding om de belastbaarheid van appellant te wijzigen.
5. De Raad overweegt als volgt.
5.1. In vaste rechtspraak van de Raad ligt besloten dat de Raad het oordeel van een onafhankelijke door hem ingeschakelde deskundige in beginsel pleegt te volgen, tenzij op grond van bijzondere omstandigheden afwijking van deze hoofdregel is gerechtvaardigd. De Raad is van oordeel dat er in dit geval geen aanleiding bestaat van deze hoofdregel af te wijken. Het rapport van Figee en Kroon is zorgvuldig tot stand gekomen, consistent en naar behoren gemotiveerd. De deskundigen hebben zich tevens uitgelaten over de datum in geding, 27 april 2007. Naar aanleiding van de reactie van de bezwaarverzekeringsarts Lustenhouwer hebben de deskundigen gemotiveerd aangegeven bij hun eerder gegeven oordeel te blijven. De Raad ziet niet in dat de deskundigen niet tot een afgewogen beoordeling omtrent de beperkingen van appellant per 27 april 2007 zijn gekomen.
5.2. Naar het oordeel van de Raad heeft het hiervoor gegeven oordeel over de gezondheidssituatie van appellant per 27 april 2007 tevens gevolgen voor de beperkingen van appellant. De Raad overweegt dat Figee en Kroon, gelet op hun rapportage van
25 januari 2010, laatste pagina, eerste alinea, per 27 april 2007 meer beperkingen aanwezig achten dan door de (bezwaar)verzekeringsarts aangenomen. Figee en Kroon hebben aangegeven dat de beperkingen vorenbedoeld worden veroorzaakt door de bij appellant bestaande paniekstoornis welke een chronische stoornis is met een wisselend beloop. Bij appellant is sprake van een zeer langdurig bestaande therapieresistente paniekstoornis, gecompliceerd door depressieve klachten en ernstig disfunctioneren, waarbij er bovendien sprake is van een neiging tot somatiseren en matig ziekte-inzicht. De Raad wijst erop dat de bevindingen van Figee en Kroon in het verlengde liggen van het op verzoek van appellant uitgebrachte expertiserapport van psychiater Artist. In de Functionele Mogelijkheden Lijst (hierna: FML) zijn voorbedoelde met de paniekstoornis samenhangende beperkingen niet opgenomen. De Raad concludeert dan ook dat door de verzekeringsarts in de FML onvoldoende beperkingen per datum in geding zijn opgenomen.
6. Uit hetgeen is overwogen in 5.1 en 5.2 volgt dat het bestreden besluit niet op een juiste medische grondslag rust.
7. De Raad ziet aanleiding met toepassing van artikel 21, zesde lid, van de Beroepswet het Uwv op te dragen de gebreken in het bestreden besluit te herstellen. Gelet op het hiervoor weergegeven oordeel van de Raad dient het Uwv een FML per 27 april 2007 op te stellen die in overeenstemming is met de conclusies en bevindingen van psychiaters Kroon en Figee en de door deze deskundigen per 27 april 2007 bedoelde beperkingen. Vervolgens dient het Uwv te beoordelen of appellant, in het licht van deze beperkingen, in staat is te achten zijn maatmanfunctie van kaaspakhuismedewerker te verrichten.
De Centrale Raad van Beroep,
Draagt het Uwv op binnen acht weken na verzending van deze tussenuitspraak de gebreken in het bestreden besluit te herstellen met inachtneming van hetgeen de Raad heeft overwogen.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en J. Brand en J.P.M. Zeijen als leden, in tegenwoordigheid van R.L. Venneman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 januari 2011.