ECLI:NL:CRVB:2011:BP1484

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 januari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-2321 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van een Wajong-uitkering op basis van onvoldoende arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch, waarin de rechtbank het beroep tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond heeft verklaard. Appellant, geboren op 1 december 1970, had op 23 november 2007 een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering. Het Uwv weigerde deze aanvraag op 3 juni 2008, omdat appellant niet voldeed aan de voorwaarden om als jonggehandicapte te worden beschouwd. De rechtbank heeft deze beslissing bevestigd, waarbij zij de regelgeving van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW) in acht nam, aangezien de aanvraag van appellant betrekking had op een periode waarin deze wet van kracht was.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak op 19 januari 2011 behandeld. Tijdens de zitting op 8 december 2010 was appellant aanwezig, bijgestaan door zijn advocaat, terwijl het Uwv niet verscheen. De Raad heeft de bevindingen van de (bezwaar)verzekeringsartsen onderschreven en vastgesteld dat er geen reden was om aan de conclusies van deze artsen te twijfelen. De Raad concludeerde dat appellant, ondanks zijn medische beperkingen, in staat was om arbeid te verrichten en een inkomen te verwerven van ten minste 75% van het wettelijk minimumloon. De Raad heeft ook de argumenten van appellant, dat hij al op 17-jarige leeftijd arbeidsongeschikt was, verworpen. De Raad oordeelde dat de medische informatie die door appellant was ingebracht niet voldoende was om aan te tonen dat hij op die leeftijd niet in staat was om te werken.

Uiteindelijk heeft de Raad het hoger beroep van appellant verworpen en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Raad oordeelde dat er geen termen aanwezig waren voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met Ch. van Voorst als voorzitter en C.P.J. Goorden en J.J.T. van den Corput als leden, in aanwezigheid van griffier M. Mostert.

Uitspraak

10/2321 WAJONG
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant] , wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 4 maart 2010, 08/4304 (hierna: aangevallen uitspraak)
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 19 januari 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant is hoger beroep ingesteld door mr. M.A.W. Ketelaars, advocaat te Helmond.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 december 2010. Appellant is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. drs. H.H.M. Jansen, advocaat te Helmond en kantoorgenoot van mr. Ketelaars en de heer [naam vader], vader van appellant. Het Uwv is niet verschenen.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Voor een overzicht van de voor dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat hier thans met het volgende.
1.2. Appellant, geboren op 1 december 1970, heeft op 23 november 2007 een aanvraag voor een uitkering krachtens de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) ingediend. Bij besluit van 3 juni 2008 heeft het Uwv geweigerd aan appellant een Wajong-uitkering toe te kennen omdat hij niet voldoet aan de voorwaarden om als jonggehandicapte in de zin van de Wajong te worden beschouwd. Bij besluit van 4 november 2008 (hierna: het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
2.1. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hierbij heeft de rechtbank, onder verwijzing naar vaste jurisprudentie van de Raad, overwogen dat aanspraken van een verzekerde in beginsel dienen te worden beoordeeld naar de regelgeving zoals die van kracht was op de datum waarop de aanspraak betrekking heeft. De aanvraag van appellant vloeit voort uit een door hem gestelde arbeidsongeschiktheid op de dag dat hij 17 jaar werd, te weten op 1 december 1987, ten gevolge waarvan appellant op 1 december 1988 aanspraak op een Wajong uitkering meent te hebben. De Wajong is van kracht sinds 1 januari 1998. Op de datum waarop de aanspraak van appellant betrekking heeft waren de bepalingen van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW) van toepassing, zodat de rechtbank de aanspraak inhoudelijk heeft beoordeeld aan de hand van het bepaalde in de AAW.
2.2. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om de bevindingen van de (bezwaar)verzekeringsarts in twijfel te trekken. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat er op basis van eigen onderzoek door de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts en de van psychiater E.C. van IJken ontvangen informatie beperkingen zijn vastgesteld die van toepassing waren ten tijde hier in geding, maar dat deze beperkingen niet zodanig waren dat appellant ten gevolge daarvan niet in staat was arbeid te verrichten en daarmee een inkomen te verwerven van in ieder geval 75% van het wettelijk minimumloon zodat er vanaf 17-jarige leeftijd van appellant geen verlies aan verdienvermogen is vast te stellen.
3. Appellant kan zich met de uitspraak van de rechtbank niet verenigen. Appellant is – kort samengevat – van mening dat hij reeds op 17-jarige leeftijd ernstiger beperkt was dan door het Uwv is vastgesteld en dat hij niet geschikt was voor zijn maatgevende arbeid zonder dat er sprake was van aangepaste werkomstandigheden en voorwaarden. Appellant heeft zijn standpunt dat hij als jonggehandicapte dient te worden beschouwd gehandhaafd, onder verwijzing naar de reeds in bezwaar en beroep overgelegde informatie van de behandelend sector en naar een rapportage van registerarbeidsdeskundige E.H.J.M. Spanjers van 23 april 2010.
4.1. De Raad verenigt zich met het oordeel van de rechtbank en onderschrijft de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen. De Raad overweegt ter zake nog het volgende.
4.2. De Raad ziet geen reden te twijfelen aan de conclusies van de (bezwaar) verzekeringsartsen, die in hun rapportages blijk hebben gegeven van een voldoende zorgvuldig onderzoek. De Raad heeft daarbij in aanmerking genomen dat de verzekeringsarts dr. J.A.G. Wijnen appellant heeft onderzocht, waarbij zowel de behandelend psychiater Van IJken als de vader van appellant aanwezig waren en informatie hebben ingebracht. De bezwaarverzekeringsarts A. Deitz heeft appellant gezien tijdens de hoorzitting, waarbij tevens inlichtingen werden verkregen van S. Schenk, sociaal psychiatrisch verpleegkundige en begeleider van appellant en van I.C. Swinkels, als consulente sociaal juridische dienstverlening verbonden aan de stichting MEE Zuidoost Brabant. De Raad is van oordeel dat uit de door appellant ingebrachte medische stukken niet blijkt dat de medische beperkingen van appellant ten tijde hier in geding door het Uwv onjuist zijn vastgesteld.
4.3. De stelling dat appellant lijdt aan een aangeboren ontwikkelingsstoornis waardoor bij hem op 17-jarige leeftijd reeds sprake was van structurele functionele beperkingen, treft voorts geen doel. Voor de toepassing van de Wajong is niet beslissend of appellant op de dag waarop hij 17 jaar werd aan een ontwikkelingsstoornis leed of daarvan symptomen vertoonde, maar of hij op die datum zodanige beperkingen had dat hij niet in staat was om arbeid te verrichten dan wel niet in staat was om 75% van het voor hem geldende minimumloon te verdienen. Daarvan is de Raad niet gebleken. Appellant heeft zonder doublures zijn middelbare schoolopleiding afgerond en nadien met succes een HBO-opleiding informatica gevolgd. Van 1997 tot 2002 heeft hij gewerkt als software developer. De omstandigheid dat bij dit werk sprake was van aangepaste werkomstandigheden en voorwaarden, heeft er niet aan in de weg gestaan dat appellant met kennelijk succes zijn werkzaamheden heeft verricht. Appellant heeft zijn laatste baan niet verloren vanwege ongeschiktheid voor het werk maar ten gevolge van het faillissement van zijn toenmalige werkgever. Hierin kan de Raad derhalve evenmin een onderbouwing zien voor de stelling dat appellant al op de leeftijd van 17 jaar arbeidsongeschikt was. Dit wordt niet anders door de rapportage van registerarbeidsdeskundige Spanjers, die zijn bevindingen baseert op dossieronderzoek en appellant niet persoonlijk heeft gezien. De conclusies van registerarbeidsdeskundige Spanjers zijn naar het oordeel van de Raad afdoende weerlegd door de bezwaararbeidsdeskundige R.E.T. Peters in zijn rapportage van 11 juni 2010.
5. Uit hetgeen is overwogen onder 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep van appellant niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. De Raad acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak .
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en C.P.J. Goorden en J.J.T. van den Corput als leden, in tegenwoordigheid van M. Mostert als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 januari 2011.
(get.) Ch. van Voorst.
(get.) M. Mostert.
KR