[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 14 april 2010, 07/5 en 08/1111 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 19 januari 2011
Namens appellant heeft mr. A.G.B. Bergenhenegouwen, werkzaam bij ARAG Rechtsbijstand te Leusden, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van 8 december 2010.
Partijen zijn met voorafgaand bericht niet verschenen.
1.1. Bij besluit van 28 juni 2006 heeft het Uwv de aan appellant toegekende uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), welke uitkering werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, met ingang van 29 augustus 2006 herzien en nader vastgesteld naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%.
1.2. Bij besluit van 29 november 2006 (bestreden besluit 1) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 28 juni 2006 gegrond verklaard en besloten de WAO-uitkering per 29 augustus 2006 te baseren op een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%.
2.1. Bij besluit van 8 april 2008 heeft het Uwv aan appellant meegedeeld dat hij ter zake van zijn ziekmelding van 28 maart 2008 geen recht heeft op uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW).
2.2. Bij besluit van 27 mei 2008 (bestreden besluit 2) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 8 april 2008 ongegrond verklaard.
3.1. De rechtbank heeft de beroepen tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaard. Wat betreft bestreden besluit 1 heeft de rechtbank beslissende betekenis toegekend aan de op haar verzoek door de deskundigen H.A. Drooglever Fortuyn, psychiater, en E. Oosterhoff, neuroloog, op 10 juli 2008 respectievelijk 23 juli 2009 uitgebrachte rapporten. Gelet op deze rapporten is de rechtbank - onder overweging dat de deskundige Oosterhoff zijn standpunt na kennisname van een reactie van appellant gemotiveerd heeft gehandhaafd - van oordeel dat het Uwv de ten aanzien van appellant gestelde medische beperkingen niet onjuist heeft ingeschat en dat bestreden besluit 1 mitsdien berust op een deugdelijke medische grondslag.
3.2. De rechtbank is verder van oordeel dat de bezwaararbeidsdeskundige voldoende heeft gemotiveerd dat appellant met de voor hem vastgestelde beperkingen in staat kan worden geacht de geduide functies te verrichten, zodat bestreden besluit 1 ook berust op een deugdelijke arbeidskundige grondslag.
3.3. Wat betreft bestreden besluit 2 heeft de rechtbank overwogen dat uit onderzoek van de betrokken (bezwaar) verzekeringsarts niet is gebleken dat appellant als gevolg van toegenomen beperkingen op 28 maart 2008 niet (meer) in staat zou zijn om ten minste één van de eerder geduide functies te verrichten. Dit standpunt wordt naar het oordeel van de rechtbank bevestigd door voornoemde deskundige Oosterhoff, die in zijn rapport van 23 juli 2009 concludeert dat op 28 maart 2008 geen sprake is van een toename van de beperkingen ten opzichte van de WAO-beoordeling per 29 augustus 2006 en dat appellant vanuit neurologisch oogpunt op 28 maart 2008 met de vastgestelde beperkingen in staat moet worden geacht de bedoelde functies te verrichten.
4.1. De Raad verenigt zich met het oordeel van de rechtbank en onderschrijft de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen. De Raad overweegt ter zake nog het volgende.
4.2. In vaste rechtspraak van de Raad ligt besloten dat de Raad het oordeel van een onafhankelijke door de bestuursrechter ingeschakelde deskundige in beginsel pleegt te volgen. Van feiten of omstandigheden op grond waarvan het aangewezen voorkomt in dit geval van dat uitgangspunt af te wijken is de Raad niet gebleken. Voornoemde deskundigen hebben in hun uitvoerige rapporten gemotiveerd uiteengezet dat zij kunnen instemmen met de ten aanzien van appellant vastgestelde belastbaarheid. Appellants in hoger beroep herhaalde grief dat het onderzoek van de deskundige Oosterhoff onzorgvuldig is geweest, is naar het oordeel van de Raad door deze deskundige in diens commentaar van 30 oktober 2009 reeds afdoende weerlegd. Verder hebben beide deskundigen kennis genomen van de informatie van de behandelend sector, waarin appellants medicijngebruik aan de orde wordt gesteld. Hetgeen appellant in hoger beroep, zonder nadere medische onderbouwing, heeft aangevoerd vormt mitsdien geen reden voor een ander oordeel.
5. Uit hetgeen is overwogen onder 4.1 en met 4.2 volgt dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. De Raad acht geen gronden aanwezig voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en C.P.J. Goorden en J.J.T. van den Corput als leden, in tegenwoordigheid van M. Mostert als griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 januari 2011.