ECLI:NL:CRVB:2011:BP1077

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 januari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/1967 WWB + 08/1968 WWB + 09/354 WWB + 09/355 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstand op basis van vermogen in de vorm van een auto

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 januari 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep over de intrekking en terugvordering van bijstand aan betrokkenen, die sinds 23 augustus 1999 bijstand ontvingen naar de norm voor gehuwden. De zaak betreft de vraag of een auto, die op naam van betrokkene [Betrokkene 1] stond geregistreerd, tot het vermogen van betrokkenen moet worden gerekend en of zij in strijd met de wettelijke inlichtingenverplichting hebben gehandeld door dit niet te melden aan de bijstandverlenende instantie. De Raad heeft vastgesteld dat de auto op 27 juni 2003 een waarde had van € 20.000,--, en dat betrokkenen deze waarde niet hebben kunnen onderbouwen met objectieve gegevens. De rechtbank had eerder het besluit van de gemeente Venlo vernietigd, maar de Raad oordeelt dat de gemeente bevoegd was tot intrekking van de bijstand over de in geding zijnde periode, omdat betrokkenen de wettelijke inlichtingenverplichting niet zijn nagekomen. De Raad vernietigt de aangevallen uitspraak en verklaart het beroep van betrokkenen ongegrond. Tevens wordt het besluit van 28 augustus 2008 vernietigd, omdat de grond aan dit besluit is komen te ontvallen. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

08/1967 WWB
08/1968 WWB
09/354 WWB
09/355 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Venlo (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 21 februari 2008, 07/1587 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
[Betrokkene 1] en [betrokkene 2], beiden wonende te [woonplaats] (hierna: betrokkenen)
Datum uitspraak: 11 januari 2011
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkenen heeft mr. S. Smeets, advocaat te Venlo, een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft ter uitvoering van de aangevallen uitspraak op 28 augustus 2008 een nader besluit genomen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 november 2010. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door J.H.M.S. Crienen, werkzaam bij de gemeente Venlo. Voor betrokkenen is verschenen mr. Smeets.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Voor een overzicht van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het volgende.
1.2. Betrokkenen ontvingen sinds 23 augustus 1999 bijstand naar de norm voor gehuwden, laatstelijk ingevolge de Wet werk en bijstand. Uit onderzoek is gebleken dat van 27 juni 2003 tot en met 25 januari 2005 een [auto] op naam van betrokkene [Betrokkene 1] (hierna: [betrokkene 1]) stond geregistreerd, dat deze auto op naam van [betrokkene 1] was verzekerd en dat [betrokkene 1] deze auto in gebruik had.
1.3. Bij besluit van 27 maart 2007 heeft appellant de bijstand van betrokkenen over de periode van 27 juni 2003 tot en met 31 december 2004 ingetrokken en de gemaakte kosten van bijstand over die periode van hen teruggevorderd tot een bedrag van € 8.688,66. Daaraan is ten grondslag gelegd dat betrokkenen, zonder daarvan melding te hebben gemaakt aan de bijstandverlenende instantie, beschikten over een auto met een waarde boven de grens van het vrij te laten vermogen. Daarbij is uitgegaan van een waarde van de auto op 27 juni 2003 van € 20.000,--, waarop verder in mindering zijn gebracht een forfaitair bedrag van € 1.361,34 wegens het bezit van een voertuig en een bedrag van € 9.950,--, zijnde het toentertijd voor betrokkenen geldende vrij te laten vermogen.
1.4. Bij besluit van 4 september 2007 heeft appellant het tegen het besluit van 27 maart 2007 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het tegen het besluit van 4 september 2007 ingestelde beroep - met bepalingen inzake proceskosten en griffierecht - gegrond verklaard, het besluit van 4 september 2007 wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vernietigd en bepaald dat appellant een nieuw besluit op bezwaar neemt. De rechtbank heeft, samengevat, geconcludeerd dat de (waarde van de) auto tot het vermogen van betrokkenen moet worden gerekend, dat betrokkenen in strijd met de wettelijke inlichtingenverplichting van het bezit van deze auto geen melding hebben gemaakt, maar dat appellant - zonder nader onderzoek - niet bevoegd was tot intrekking van de bijstand over de gehele periode van 27 juni 2003 tot en met 31 december 2004, waarmee tevens de grondslag aan het besluit tot terugvordering is komen te ontvallen. De rechtbank heeft appellant opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen waarbij, kort gezegd, acht dient te worden geslagen op de door betrokkenen gestelde waarde van de auto en op de tussentijdse waardevermindering daarvan, een en ander in relatie tot de voor betrokkenen geldende vermogensgrens.
3. In hoger beroep heeft appellant zich tegen de uitspraak van de rechtbank gekeerd.
Daartoe is, samengevat, aangevoerd dat na mededeling van betrokkenen dat de auto voor € 16.000,-- is gekocht wel degelijk voorafgaand aan het bestreden besluit onderzoek naar de gestelde waarde is gedaan, dat informatie is ingewonnen bij een erkende Volkswagendealer in Venlo, dat op basis van de nieuwwaarde in 2001 (€ 41.000,--) en het aantal verreden kilometers (140.000) de waarde op 27 juni 2003 op € 20.000,-- is geschat, dat sprake is van een reële waardebepaling, dat niet aannemelijk is dat een bedrijfsauto na ruim een jaar voor minder dan de helft van de nieuwwaarde wordt verkocht mede in aanmerking genomen de, volgens de dealer, gebruikelijke afschrijving voor bedrijfswagens van ongeveer € 2.000,-- per jaar.
4. Naar aanleiding van hetgeen partijen in hoger beroep naar voren hebben gebracht, komt de Raad tot de volgende beoordeling. De Raad zal het nadere besluit van 28 augustus 2008, waarbij het besluit van 4 september 2007 - na inwinning van adviezen bij een tweetal Volkswagendealers - is gehandhaafd, met toepassing van de artikelen 6:18, 6:19, eerste lid, en 6:24 van de Awb mede in de beoordeling betrekken.
4.1. De aangevallen uitspraak
4.1.1. De Raad is, anders dan de rechtbank, van oordeel dat appellant, in aanmerking genomen de bewijslastverdeling bij belastende besluiten, zich in toereikende mate heeft gekweten van de op hem rustende onderzoeksverplichting. Appellant heeft op basis van de ingewonnen inlichtingen bij een professionele dealer ervan mogen uitgaan dat de waarde van de auto op 27 juni 2003 (ten minste) € 20.000,-- bedroeg. Betrokkenen hebben zonder enige onderbouwing volstaan met de stelling dat de auto in 2003 voor € 16.000,-- door familieleden is aangeschaft. Zij hebben daarbij nagelaten een aankoopnota of anderszins objectieve gegevens in het geding te brengen. Ook nadien is door hen op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt dat de auto ten tijde in geding een waarde zou vertegenwoordigen van minder dan de door appellant aangehouden waarde.
Onder die omstandigheden voert het te ver om van appellant nadere onderzoeksactiviteiten te vergen ter verdere onderbouwing van het standpunt dat betrokkenen ten tijde in geding over een vermogen in de vorm van een auto beschikten dat de grens van het vrij te laten vermogen in ruime mate te boven ging.
4.1.2. Dit betekent dat appellant, nu betrokkenen geen hoger beroep hebben ingesteld zodat in rechte is komen vast te staan dat de auto ten tijde in geding tot hun vermogen moet worden gerekend en dat zij de wettelijke inlichtingenverplichting niet zijn nagekomen, bevoegd was tot intrekking van de bijstand over de in geding zijnde periode en tevens dat appellant bevoegd was de terugvordering niet verdergaand te matigen dan tot het bedrag van € 8.688,66.
4.1.3. Het hoger beroep treft, gelet op het voorgaande, doel. De aangevallen uitspraak dient dan ook te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen zal de Raad het beroep van betrokkene ongegrond verklaren.
4.2. Het besluit van 28 augustus 2008
4.2.1. Uit hetgeen onder 4.1.1 tot en met 4.1.3 is overwogen, vloeit voort dat de grond aan het besluit van 28 augustus 2008 is komen te ontvallen. De Raad ziet daarom aanleiding dat besluit te vernietigen.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen het besluit van 4 september 2007 ongegrond;
Vernietigt het besluit dat is genomen ter uitvoering van de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.H.M. Roelofs als voorzitter en J.N.A. Bootsma en E.J.M. Heijs als leden, in tegenwoordigheid van R.L.G. Boot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 januari 2011.
(get.) R.H.M. Roelofs.
(get.) R.L.G. Boot.
RB