ECLI:NL:CRVB:2011:BP0998
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van Wajong-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en arbeidsverleden
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage, waarin zijn verzoek om een Wajong-uitkering werd afgewezen. Appellant, geboren in 1976, had op 22 december 2008 een aanvraag ingediend bij het Uwv voor een Wajong-uitkering vanwege psychische klachten, waaronder ADHD, en een stollingsziekte. Het Uwv weigerde de uitkering op 3 maart 2009, omdat appellant niet gedurende een heel jaar meer dan 25% arbeidsongeschikt was. De rechtbank verklaarde het beroep van appellant ongegrond, waarbij zij oordeelde dat het medische onderzoek niet onzorgvuldig was en dat er geen reden was om te twijfelen aan de conclusies van de (bezwaar)verzekeringsartsen.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat appellant in de periode dat hij verzekerd was, geen uit ziekte of gebrek voortvloeiende arbeidsbeperkingen had. De Raad hechtte veel waarde aan het arbeidsverleden van appellant, met name aan de langere dienstverbanden die hij had gehad. De Raad stelde vast dat appellant pas in 2004 problemen ondervond in zijn werk en dat de diagnose ADHD niet automatisch betekent dat hij al eerder arbeidsongeschikt was. De Raad volgde appellant niet in zijn standpunt dat zijn kortdurende dienstverbanden en het bijzonder onderwijs dat hij had gevolgd, bewijs waren van zijn onvermogen om werkzaamheden naar behoren uit te voeren.
De Raad concludeerde dat de aangevallen uitspraak moest worden bevestigd en dat er geen termen waren voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met G. van der Wiel als voorzitter, en werd openbaar uitgesproken op 14 januari 2011.