ECLI:NL:CRVB:2011:BP0997

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 januari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-2518 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geen recht op uitkering op grond van de Wet WIA door onvoldoende arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante, die geen recht op een uitkering op grond van de Wet WIA heeft gekregen. Appellante, die haar werkzaamheden als inpakster op 26 september 2006 heeft gestaakt vanwege gewrichts- en vermoeidheidsklachten, heeft in 2009 bezwaar aangetekend tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat zij per 23 september 2008 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. De rechtbank ’s-Gravenhage heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.

Tijdens de zitting op 3 december 2010 was appellante niet aanwezig, maar het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. K.M. Schuijt. De Centrale Raad van Beroep heeft de medische en arbeidskundige grondslagen van het besluit van het Uwv beoordeeld. Appellante stelde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat in de Functionele Mogelijkheden Lijst voldoende rekening was gehouden met haar klachten. Ze verzocht om de benoeming van een deskundige om haar functionele mogelijkheden vast te stellen.

De Raad oordeelde echter dat er geen aanknopingspunten waren voor het oordeel dat de medische beoordeling onvoldoende rekening had gehouden met de vermoeidheidsklachten van appellante. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellante in staat was de door de arbeidsdeskundige voorgehouden functies te vervullen. De Raad vond ook geen aanleiding om een onafhankelijk deskundige te benoemen, aangezien de bezwaararbeidsdeskundige voldoende had onderbouwd dat de functies binnen de mogelijkheden van appellante lagen. De uitspraak werd gedaan op 14 januari 2011.

Uitspraak

10/2518 WIA
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 24 maart 2010, 09/3328 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 14 januari 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. G. van Leeuwen, verbonden aan SRK Rechtsbijstand te Zoetermeer, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 december 2010. Appellante is niet verschenen. Het Uwv was vertegenwoordigd door mr. K.M. Schuijt.
II. OVERWEGINGEN
1. Appellante heeft haar werkzaamheden als inpakster voor 11,25 uur per week op 26 september 2006 gestaakt in verband met gewrichts- en vermoeidheidsklachten. Bij besluit van 2 april 2009 heeft het Uwv, beslissend op bezwaar, gehandhaafd zijn besluit dat er voor appellante per 23 september 2008 geen recht is ontstaan op een uitkering op grond van de Wet WIA, omdat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het door appellante tegen dit besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank – kort samengevat – overwogen dat zowel de medische als de arbeidskundige grondslag van het besluit van 2 april 2009 deugdelijk is.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de rechtbank ten onrechte tot het oordeel is gekomen dat in de thans geldende Functionele Mogelijkheden Lijst van 22 december 2008 in voldoende mate rekening is gehouden met haar vermoeidheidsklachten. Zij acht een urenbeperking op preventieve gronden zeer zeker aan de orde. Appellante verzoekt de Raad een deskundige, goed bekend met haar ziekte, te benoemen om haar functionele mogelijkheden vast te stellen.
Voorts stelt appellante zich op het standpunt dat de rechtbank ten onrechte tot het oordeel is gekomen dat appellante per
13 augustus 2008 (lees 23 september 2008) in staat is te achten de door de arbeidsdeskundige voorgehouden functies te vervullen. Ter onderbouwing van deze stelling herhaalt appellante haar in eerste aanleg ingediende gronden.
4.1. De Raad is van oordeel dat in hetgeen appellante in beroep en in hoger beroep heeft aangevoerd geen aanknopingspunten zijn te vinden voor het oordeel dat bij de medische beoordeling onvoldoende rekening is gehouden met haar vermoeidheidsklachten. De Raad komt niet tot een ander oordeel dan door de rechtbank op dit punt in de aangevallen uitspraak is gegeven. De Raad kan zich vinden in hetgeen door de bezwaarverzekeringsarts in haar rapportage van
18 juni 2010 is opgemerkt met betrekking tot het ontbreken van objectieve aanwijzingen voor het aannemen van een urenbeperking. Voor het benoemen van een onafhankelijk deskundige ziet de Raad dan ook geen aanleiding.
4.2. Met de rechtbank is de Raad voorts van oordeel dat hetgeen appellante in beroep heeft aangevoerd ter zake van de arbeidskundige grondslag van het besluit geen doel treft. Ook de Raad is van oordeel dat appellante de aan de schatting ten grondslag gelegde functies kan vervullen. De Raad kan zich vinden in de ter zake door de bezwaararbeidsdeskundige in zijn rapport van 23 juni 2010 gegeven toelichting met verwijzing naar zijn rapportages van 20 februari 2009 en 23 juni 2009. De bezwaararbeidsdeskundige heeft in deze rapportages op inzichtelijke wijze uiteengezet dat de in de functies voorkomende belastingen de mogelijkheden van appellante niet overschrijden en voorts dat appellante beschikt over voldoende opleidingsniveau en werkervaring voor de functies van secretarieel medewerker afdeling fysio (SBC-code 315120, functienummer 9311-0270-057/036) en administratief medewerker praktijk osteopaat (SBC-code 315120, functienummer 9382-0311-003).
Appellante heeft ook in hoger beroep niet aannemelijk gemaakt dat het Uwv zijn besluit van 2 april 2009 niet op de opvatting van de bezwaararbeidsdeskundige had mogen baseren.
4.3. Het hoger beroep van appellante treft mitsdien geen doel. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
4.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G. van der Wiel als voorzitter en J. Brand en J.P.M. Zeijen als leden, in tegenwoordigheid van R.L. Venneman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 januari 2011.
(get.) G. van der Wiel.
(get.) R.L. Venneman.
TM