ECLI:NL:CRVB:2011:BP0997
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Geen recht op uitkering op grond van de Wet WIA door onvoldoende arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante, die geen recht op een uitkering op grond van de Wet WIA heeft gekregen. Appellante, die haar werkzaamheden als inpakster op 26 september 2006 heeft gestaakt vanwege gewrichts- en vermoeidheidsklachten, heeft in 2009 bezwaar aangetekend tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat zij per 23 september 2008 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. De rechtbank ’s-Gravenhage heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.
Tijdens de zitting op 3 december 2010 was appellante niet aanwezig, maar het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. K.M. Schuijt. De Centrale Raad van Beroep heeft de medische en arbeidskundige grondslagen van het besluit van het Uwv beoordeeld. Appellante stelde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat in de Functionele Mogelijkheden Lijst voldoende rekening was gehouden met haar klachten. Ze verzocht om de benoeming van een deskundige om haar functionele mogelijkheden vast te stellen.
De Raad oordeelde echter dat er geen aanknopingspunten waren voor het oordeel dat de medische beoordeling onvoldoende rekening had gehouden met de vermoeidheidsklachten van appellante. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellante in staat was de door de arbeidsdeskundige voorgehouden functies te vervullen. De Raad vond ook geen aanleiding om een onafhankelijk deskundige te benoemen, aangezien de bezwaararbeidsdeskundige voldoende had onderbouwd dat de functies binnen de mogelijkheden van appellante lagen. De uitspraak werd gedaan op 14 januari 2011.