ECLI:NL:CRVB:2011:BP0933

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 januari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-3633 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van appellant, die door het Uwv was vastgesteld op een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%. De Centrale Raad van Beroep heeft op 14 januari 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep, waarbij de rechtbank Zwolle-Lelystad eerder het besluit van het Uwv had vernietigd. Appellant, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. L.E. Nijk, stelde dat het bestreden besluit op een onjuiste medische grondslag berustte en dat hij volledig arbeidsongeschikt was. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft hij verklaringen van zijn huisarts en behandelende psychologen ingediend.

De Raad heeft dr. P. Naarding als deskundige benoemd, die op 13 juli 2010 een rapport heeft uitgebracht. In dit rapport concludeerde de deskundige dat appellant lijdt aan een posttraumatische stressstoornis (PTSS), maar ook dat er geen aanwijzingen waren voor psychische problematiek bij de huisarts of het Uwv. De deskundige merkte op dat appellant zich tijdens het onderzoek weinig coöperatief opstelde en dat er discrepanties in zijn verhaal waren. De Raad volgt in zijn oordeel de deskundige, omdat het rapport zorgvuldig en consistent was.

De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was om af te wijken van de hoofdregel dat het oordeel van de deskundige wordt gevolgd, en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank. De Raad achtte geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 14 januari 2011.

Uitspraak

09/3633 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 5 juni 2009, 09/209 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 14 januari 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. L.E. Nijk, advocaat te Zwolle, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 december 2009 en 5 februari 2010. Daarbij waren aanwezig mr. Nijk en namens het Uwv J. van Dalfsen.
De Raad heeft de psychiater dr. P. Naarding als deskundige benoemd. Deze heeft op 13 juli 2010 een schriftelijk verslag van het door hem en de psychiater in opleiding drs. A. Duinkerke op 2 juni 2010 verrichte onderzoek van appellant aan de Raad uitgebracht.
Partijen hebben op dit rapport gereageerd.
Het geding is aan de orde gesteld op de zitting van 3 december 2010, waar partijen niet zijn verschenen.
II. OVERWEGINGEN
1. Bij besluit van 7 februari 2009 (hierna: bestreden besluit) heeft het Uwv – beslissend op bezwaar – gehandhaafd zijn besluit van 26 oktober 2007, inhoudend dat met ingang van 27 december 2007 de WAO-uitkering van appellant wordt herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%.
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard en dat besluit vernietigd, omdat – kort samengevat – pas in beroep afdoende door het Uwv is gemotiveerd dat de aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde functies geschikt zijn te achten voor appellant. De rechtbank heeft bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven en heeft beslissingen gegeven over vergoeding van griffierecht en proceskosten.
3.1. In hoger beroep heeft appellant zich op het standpunt gesteld dat het bestreden besluit op een onjuiste medische grondslag berust. Hij acht zich volledig arbeidsongeschikt. Ter onderbouwing van dat standpunt heeft appellant een aantal verklaringen van zijn huisarts, behandelend psychologen en een psychiater in het geding gebracht.
3.2. De Raad heeft aanleiding gezien de psychiater dr. Naarding, voornoemd, als onafhankelijke deskundige te benoemen. De deskundige heeft in zijn rapport van 13 juli 2010 aangegeven dat het aannemelijk is dat er bij appellant sprake is van een posttraumatische stressstoornis (PTSS), waarbij de agitatie en prikkelbaarheid die in dit kader bestaan, zijn toegenomen door de spanning van een lang lopende procedure met het Uwv. Ook de antisociale persoonlijkheidstrekken zullen op de datum in geding aanwezig zijn geweest. Tevens is volgens de deskundige aannemelijk dat betrokkene sinds meerdere jaren klachten heeft van de PTSS, waarbij hij deze aanvankelijk heeft gepoogd te controleren middels alcoholgebruik. De deskundige heeft echter tevens in zijn conclusie de kanttekening gemaakt dat appellant zich weinig coöperatief opstelde tijdens het onderzoek en dat er enige discrepanties bestaan in zijn verhaal, terwijl er noch bij het Uwv noch bij de huisarts aanwijzingen bekend waren voor het bestaan van een psychische problematiek. Daarbij heeft hij aangegeven dat het niet mogelijk is de exacte mate van belastbaarheid van betrokkene retrospectief vast te stellen.
3.3. Volgens vaste rechtspraak volgt de Raad het oordeel van een door hem ingeschakelde deskundige, tenzij op grond van bijzondere omstandigheden afwijking van deze hoofdregel is gerechtvaardigd. De Raad is van oordeel dat er in dit geval geen aanleiding bestaat van deze hoofdregel af te wijken. Het rapport van de deskundige is zorgvuldig tot stand gekomen, consistent en naar behoren gemotiveerd. De Raad begrijpt uit de hiervoor onder 3 kort samengevatte conclusies van Naarding dat deze in zijn onderzoek noch in de overige omtrent appellant beschikbare gegevens van medische aard aanknopingspunten heeft gevonden voor het oordeel dat de (bezwaar)verzekeringsarts van het Uwv een onjuiste inschatting heeft gemaakt van de gezondheidstoestand van appellant en de daarbij behorende beperkingen op de datum in geding.
3.4. Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, dient te worden bevestigd.
3.5. Ten slotte acht de Raad geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door G. van der Wiel als voorzitter en J. Brand en J.P.M. Zeijen als leden, in tegenwoordigheid van R.L. Venneman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 januari 2011.
(get.) G. van der Wiel.
(get.) R.L. Venneman.
NK