ECLI:NL:CRVB:2011:BP0215
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid in het kader van de WAO
In deze zaak, die voor de Centrale Raad van Beroep is behandeld, gaat het om de beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante in het kader van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). De uitspraak betreft een hoger beroep van appellante tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Arnhem, waarin het beroep van appellante tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) gegrond werd verklaard. Het Uwv had vastgesteld dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante per 12 september 2002 op 45-55% was vastgesteld, maar de rechtbank oordeelde dat dit besluit niet voldoende was onderbouwd met een arbeidskundig onderzoek.
De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak op 7 januari 2011 vastgesteld dat in eerdere uitspraken geen oordeel is gegeven over de medische grondslag van het bestreden besluit. Appellante had van meet af aan medische grieven geuit, maar deze waren niet onderbouwd met relevante medische gegevens. De Raad heeft de stellingen van appellante over haar ziekte van Crohn beoordeeld, maar kwam tot de conclusie dat deze niet voldoende waren onderbouwd en geen steun vonden in het dossier.
De Raad heeft het rapport van de bezwaararbeidsdeskundige van 5 mei 2009 als voldoende onderbouwing voor het bestreden besluit beschouwd. De Raad oordeelde dat het hoger beroep van appellante niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak, voor zover deze was aangevochten. Tevens werd het verzoek om schadevergoeding afgewezen, omdat er geen aanleiding was voor een proceskostenvergoeding of schadevergoeding. De uitspraak is openbaar uitgesproken en ondertekend door de voorzitter en de griffier.