ECLI:NL:CRVB:2011:BP0189

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 januari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-2450 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de vaststelling van het WIA-dagloon en de toepassing van het Besluit Dagloonregels werknemersverzekeringen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 januari 2011 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante, een werkgever, tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht. De zaak betreft de vaststelling van het WIA-dagloon van een werknemer, waarbij appellante betoogde dat extra inhoudingen op het bruto loon van de werknemer in verband met pensioenpremie niet correct waren verwerkt. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het Uwv bij de vaststelling van het dagloon terecht geen toepassing had gegeven aan artikel 7 van het Besluit Dagloonregels werknemersverzekeringen. Appellante herhaalde in hoger beroep haar gronden en stelde dat het woord 'loon' in artikel 7 moet worden geïnterpreteerd in de context van de begripsbepaling in artikel 1 van het Besluit.

De Raad overwoog dat het woord 'loon' in artikel 7 niet los kan worden gezien van de woorden 'per tijdseenheid overeengekomen', en dat deze combinatie een ander begrip vormt dan het 'SV-loon' zoals gedefinieerd in artikel 1. De Raad concludeerde dat niet beoordeeld moet worden of het SV-loon is verlaagd, maar of het tussen appellante en de werknemer overeengekomen loon is verlaagd. Aangezien de werknemer deze verlaging niet had aangetoond, en er geen aanwijzingen waren in de gedingstukken, oordeelde de Raad dat aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 7 niet was voldaan. Het hoger beroep van appellante werd dan ook afgewezen en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

09/2450 WIA
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], gevestigd te [vestigingsplaats], (hierna: appellante)
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 19 maart 2009, 08/798 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hiena: Uwv).
Datum uitspraak: 7 januari 2011
I. PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 november 2010. Voor appellante is verschenen mr. C.C.M. Beaumont, als advocaat werkzaam bij [K. N.V]. te [vestigingsplaats], [K.] en [S.], beide werkzaam bij appellante. Voor het Uwv is verschenen mr. P.C.P. Veldman.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Bij besluit van 20 december 2007 heeft het Uwv [naam werknemer], op dat moment werknemer in dienst van appellante, met ingang van 21 november 2007 in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen. Het dagloon waarnaar de uitkering is berekend is daarbij door het Uwv vastgesteld op
€ 101,22.
1.2. Bij besluit van 23 april 2008 heeft het Uwv de tegen dit besluit gerichte bezwaren ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het besluit van 23 april 2008 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat het Uwv bij de vaststelling van het dagloon terecht geen toepassing heeft gegeven aan artikel 7 van het Besluit Dagloonregels werknemersverzekeringen (hierna: het Besluit).
3. In hoger beroep heeft appellante haar in beroep aangevoerde gronden herhaald en nader gemotiveerd. Appellante heeft zich op het standpunt gesteld dat de werknemer onder het toepassingsbereik van artikel 7 van het Besluit valt. Appellante heeft in dit verband gesteld dat het woord “loon” dat in het artikel wordt genoemd valt onder de begripsbepaling “loon” in artikel 1, eerste lid, van het Besluit. Met de extra inhoudingen op het bruto loon van de werknemer in verband met extra afdracht van pensioenpremie dient volgens appellante dan ook rekening te worden gehouden.
4.1. De Raad overweegt als volgt.
4.2. In artikel 7, eerste lid, van het Besluit is – voor zover hier van belang – bepaald dat het dagloon van de werknemer die aantoont dat zijn naar tijdseenheid overeengekomen loon is verlaagd op of nadat hij de leeftijd van 55 jaar heeft bereikt, wordt vastgesteld door bij de toepassing van artikel 3 het loon dat de werknemer in het refertejaar heeft genoten te vervangen door het loon dat deze werknemer zou hebben genoten indien deze verlaging niet zou hebben plaatsgevonden, tot ten hoogste 9/7 deel van dat lagere loon.
4.3. De Raad volgt de door appellante bepleite uitleg van dit artikel niet. Naar het oordeel van de Raad kan het woord “loon” zoals dat de eerste keer voorkomt in het artikel niet los worden gezien van de woorden “per tijdseenheid overeengekomen”, die daar direct aan voorafgaan. Samen met deze woorden vormt het woord loon daar een ander begrip dan het begrip “loon” dat in artikel 1 van het Besluit is gedefinieerd en dat ook wel wordt aangeduid als “SV-loon”.
4.4. Hetgeen is overwogen in 4.3 betekent dat, anders dan appellante meent, niet moet worden beoordeeld of het SV-loon is verlaagd, maar of het tussen appellante en de werknemer “per tijdseenheid overeengekomen loon” is verlaagd. Een dergelijke verlaging is door de werknemer niet aangetoond en is overigens ook uit de overgelegde loonstroken van de werknemer niet gebleken. Volledigheidshalve wijst de Raad erop dat voor een dergelijke verlaging evenmin elders in de gedingstukken of het verhandelde ter zitting aanwijzingen gevonden zijn. Aan een van de voorwaarden voor toepassing van artikel 7 van het Besluit is derhalve niet voldaan. Het Uwv heeft dan ook terecht geen aanleiding gezien voor die toepassing.
4.5. Gelet op het hetgeen is overwogen in 4.3 en 4.4 slaagt het hoger beroep niet en dient de aangevallen uitspraak te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G. van der Wiel als voorzitter, en J. Brand en I.M.J. Hilhorst-Hagen als leden, in tegenwoordigheid van R.L. Venneman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 januari 2011.
(get.) G. van der Wiel.
(get.) R.L. Venneman.
EK