de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Assen van 30 december 2008, 07/939 (hierna: aangevallen uitspraak),
[Betrokkene], wonende te [woonplaats] (hierna: betrokkene),
Datum uitspraak: 7 januari 2011
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. A. Simsek, advocaat te Zoetermeer, een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 november 2010. Appellant was vertegenwoordigd door
mr. P.J. van Ogtrop en betrokkene door mr. Simsek.
1.1. Ingevolge artikel 2, eerste lid van het Besluit dagloonregels werknemersverzekeringen (hierna: Besluit) wordt voor de toepassing van dit besluit de werknemer geacht zijn loon te hebben genoten in het aangiftetijdvak waarover de werkgever van dat loon opgave heeft gedaan.
1.2. Ingevolge artikel 1, onder j, van het Besluit wordt onder loon verstaan het loon, bedoeld in hoofdstuk 3, afdeling 1, paragraaf 1, van de Wet financiering sociale verzekeringen.
1.3. Ingevolge artikel 24, eerste lid, van het Besluit blijven op het loon, dat is genoten in aangiftetijdvakken voorafgaand aan de dag waarop dit besluit in werking treedt en voorafgaande aan de dag, waarop artikel 48, derde lid, van de Invoeringswet Wet financiering sociale verzekeringen in werking treedt, de bepalingen van de Coördinatiewet Sociale Verzekeringen, zoals die luidde op de dag voorafgaande aan de dag van inwerkingtreding van artikel 48, derde lid, van de Invoeringswet Wet financiering sociale verzekeringen van toepassing.
1.4. Bij besluit op bezwaar van 26 september 2007, voor zover hier van belang, heeft appellant het dagloon dat ten grondslag ligt aan de vaststelling van de hoogte van de zogenoemde WIA-uitkering van betrokkene met ingang van 22 juni 2007 vastgesteld op € 8,70. Appellant heeft het besluit van 26 september 2007 mede doen steunen op de artikelonderdelen van het Besluit aangehaald in 1.1 tot en met 1.3.
2.1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van betrokkene tegen het besluit van 26 september 2007, voor zover hier van belang gegrond verklaard, het besluit van 26 september 2007 vernietigd en bepaald dat appellant een nieuw besluit op bezwaar dient te nemen.
2.2. De rechtbank heeft hiertoe, kort samengevat, overwogen dat niet in geding is dat de referteperiode loopt van
20 juni 2004 tot en met 19 juni 2005, zodat op grond van artikel 24, eerste lid, van het Besluit het loonbegrip van de Coördinatiewet Sociale Verzekeringen dient te worden gebezigd. Naar het oordeel van de rechtbank brengt dit met zich mee dat loon in verband met overwerk dat is verricht in de referteperiode, maar is uitbetaald na de referteperiode bij de berekening van het dagloon dient te worden betrokken.
3. Appellant heeft hoger beroep ingesteld. Appellant heeft zich kort samengevat op het standpunt gesteld dat de aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, omdat de rechtbank een onjuiste uitleg heeft gegeven aan artikel 24, eerste lid, van het Besluit.
4.1. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van het Besluit is uitgangspunt dat de vaststelling van het dagloon plaatsvindt op basis van de door de werkgever gedane opgave van het door hem in het aangiftetijdvak uitbetaalde loon. Bij deze vaststelling is doorslaggevend de opgave die de werkgever ter zake van het aangiftetijdvak heeft gedaan op grond van de Wet financiering sociale verzekeringen. Betalingen die betrekking hebben op het aangiftetijdvak, maar zijn gedaan na dit tijdvak worden niet toegerekend aan het tijdvak waarop deze betalingen betrekking hebben, maar aan het tijdvak waarin deze zijn gedaan.
4.2. Artikel 24, eerste lid, van het Besluit treft een voorziening voor de aangiftetijdvakken voorafgaand aan de dag waarop dit besluit in werking treedt en voorafgaande aan de dag, waarop artikel 48, derde lid, van de Invoeringswet Wet financiering sociale verzekeringen in werking treedt. Zulk een voorziening was noodzakelijk, omdat over tijdvakken waarover de Wet financiering sociale verzekeringen nog geen gelding had er geen opgaven beschikbaar zijn. Aansluiting is gezocht bij het loonbegrip van de Coördinatiewet Sociale Verzekeringen.
4.3. De tekst van artikel 24, eerste lid, van het Besluit, noch de geschiedenis van de totstandkoming van het Besluit bieden aanknopingspunten voor het oordeel dat met dit artikel meer is beoogd dan is weergegeven in 4.2. Met name bestaan geen aanknopingspunten voor het oordeel dat met artikel 24, eerste lid, van het Besluit is beoogd de in artikel 2, eerste lid van het Besluit neergelegde systematiek als bedoeld in 4.1 niet van toepassing te laten zijn op tijdvakken waarop nog geen opgaven op grond van de Wet financiering sociale verzekeringen voorhanden zijn. Beoogd is slechts dat voor die tijdvakken waarvoor geen aansluiting kan worden gezocht bij de loonopgave op grond van de Wet financiering sociale verzekeringen, aansluiting wordt gezocht bij het loon dat op grond van de Coördinatiewet Sociale Verzekeringen in het aangiftetijdvak is betaald.
4.4. Het besluit van 26 september 2007 is genomen in overeenstemming met de systematiek uiteengezet in 4.1 tot en met 4.3. Betrokkene heeft niet gesteld dat de door appellant gebezigde bedragen onjuist zijn, dan wel dat bij de vaststelling van de hoogte van het dagloon rekenfouten zijn gemaakt.
4.5. Het beroep van betrokkene op de uitspraak van de Raad van 3 juni 2010, LJN BM8559 treft geen doel. Die uitspraak heeft geen betrekking op de hier aan de orde zijnde problematiek, maar ziet op het antwoord op de vraag of een bepaalde inhouding door de werkgever op het loon van de werknemer als loon in de zin van de Coördinatiewet Sociale Verzekeringen dient te worden beschouwd.
4.6. Het hoger beroep van appellant treft mitsdien doel. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd en het beroep tegen het besluit van 26 september 2007 dient alsnog ongegrond te worden verklaard.
4.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep,
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen het besluit van 26 september 2007 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door G. van der Wiel als voorzitter en J. Brand en I.M.J. Hilhorst-Hagen als leden, in tegenwoordigheid van R.L. Venneman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 januari 2011.