ECLI:NL:CRVB:2010:BO9760

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
04/2436 TW + 08/6396 TW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAO-uitkering en gevolgen voor Toeslagenwet bij bereiken 65-jarige leeftijd

In deze zaak gaat het om de intrekking van de WAO-uitkering van betrokkene, die op 1 april 2002 65 jaar werd. De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat betrokkene per deze datum geen recht meer had op een toeslag op grond van de Toeslagenwet (TW). De Raad heeft vastgesteld dat de WAO-uitkering van betrokkene op 1 april 2002 is beëindigd, waardoor hij op 1 juli 2003 geen aanspraak kon maken op een uitkering ingevolge de TW.

De appellant, de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, had eerder de toeslag van betrokkene per 1 juli 2003 beëindigd. De rechtbank Amsterdam had deze beslissing echter vernietigd, omdat zij oordeelde dat de intrekking van de toeslag in strijd was met internationale verdragen. In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep de uitspraak van de rechtbank vernietigd en het beroep tegen het besluit van 1 oktober 2003 ongegrond verklaard.

De Raad heeft in zijn overwegingen benadrukt dat de beëindiging van de WAO-uitkering op 65-jarige leeftijd in overeenstemming is met de wetgeving. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan op 31 december 2010.

Uitspraak

04/2436 TW
08/6396 TW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 19 maart 2004, 03/5198 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
[Betrokkene], wonende te Turkije (hierna: betrokkene)
en
appellant
Datum uitspraak: 31 december 2010
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene is geen verweerschrift ingediend.
Met toestemming van partijen heeft de Raad bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft, waarna het onderzoek is gesloten.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding appellant in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder appellant mede verstaan het Lisv.
1.2. Betrokkene, geboren [in] 1937, heeft in Nederland werkzaamheden verricht. In verband met arbeidsongeschiktheid is aan hem een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, aangevuld met een uitkering ingevolge de Toeslagenwet (TW). Betrokkene is met behoud van deze uitkering naar Turkije teruggekeerd.
1.3. Appellant heeft op enig moment aan betrokkene medegedeeld dat de aan hem toegekende toeslag vanaf 1 januari 2000 in een periode van 3 jaar wordt afgebouwd op grond van de Wet beperking export uitkeringen.
1.4. Bij uitspraak van 14 maart 2003 (LJN AF5937) heeft de Raad de afbouw van de toeslag in strijd geacht met het bepaalde in artikel 5, eerste lid, van Verdrag 118 betreffende gelijkheid van behandeling van eigen onderdanen en vreemdelingen op het gebied van de sociale zekerheid van 28 juni 1962 (hierna: IAO-verdrag 118). Naar aanleiding van deze uitspraak heeft appellant aan betrokkene de bedragen die sedert 1 januari 2001 in mindering waren gebracht op de uitkering alsnog uitbetaald onder vergoeding van de wettelijke rente.
1.5. Bij besluit van 18 augustus 2003 heeft appellant de toeslag van betrokkene ingevolge artikel 4a van de TW per 1 juli 2003 beëindigd. Bij besluit op bezwaar van 1 oktober 2003 (hierna: bestreden besluit) heeft appellant het bezwaar van betrokkene tegen het besluit van 18 augustus 2003 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en het besluit van 18 augustus 2003 herroepen. Daartoe heeft zij overwogen dat de intrekking van de toeslag per voornoemde datum in strijd is met artikel 5, eerste lid, van IAO-verdrag 118, en voorts in strijd is met artikel 6, eerste lid, van Besluit 3/80 van Associatieraad EG-Turkije, artikel 14 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en artikel 26 van het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en politieke rechten.
3. In hoger beroep is namens appellant naar voren gebracht, dat uit nadere controle van het dossier is gebleken dat betrokkene vanaf 1 april 2002 geen recht meer had op een toeslag, omdat de WAO-uitkering op die datum reeds was beëindigd in verband met het bereiken van de 65-jarige leeftijd. Namens appellant is voorts betoogd dat het bezwaar van betrokkene tegen het besluit van 18 augustus 2003 gegrond had moeten worden verklaard en de datum van beëindiging van de toeslag op 1 april 2002 had moeten worden gesteld.
4.1. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.2. In geschil is of betrokkene op 1 juli 2003 aanspraak kon doen gelden op een uitkering op grond van de TW.
4.3. Ingevolge artikel 49 van de WAO neemt de arbeidsongeschiktheidsuitkering een einde met ingang van de eerste dag van de maand, waarin de betrokkene de leeftijd van 65 jaar bereikt.
4.4. De Raad stelt vast dat betrokkene [in] 2002 de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt, waardoor betrokkene op grond van deze bepaling met ingang van 1 april 2002 geen recht meer had op een WAO-uitkering. Mitsdien had betrokkene ingevolge artikel 2, eerste lid en onder a, van de TW per 1 april 2002 evenmin recht op een toeslag op grond van de TW.
4.5. Dit houdt in dat, nu gebleken is dat de WAO-uitkering reeds per 1 april 2002 is beëindigd in verband met het bereiken van de 65-jarige leeftijd, appellant terecht heeft vastgesteld dat betrokkene op 1 juli 2003 geen aanspraak kon maken op een uitkering ingevolge de TW.
4.6. Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep slaagt, de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking komt en het beroep tegen het bestreden besluit alsnog ongegrond dient te worden verklaard.
5. De Raad ziet tot slot geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen het besluit op bezwaar van 1 oktober 2003 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade, in tegenwoordigheid van R.L. Rijnen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 31 december 2010.
(get.) M. M. van der Kade.
(get.) R.L. Rijnen.
KR