ECLI:NL:CRVB:2010:BO9610

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-5649 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning WGA-uitkering en beoordeling van arbeidsongeschiktheid in het kader van de Wet WIA

In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage, waarin haar beroep tegen een besluit van het Uwv ongegrond werd verklaard. Appellante, die per 15 februari 2006 uitviel uit haar functie als secretaresse vanwege hartklachten, had een WGA-uitkering aangevraagd. De verzekeringsarts concludeerde dat na behandeling verbetering van haar belastbaarheid te verwachten was. Het Uwv stelde vast dat appellante recht had op een loongerelateerde WGA-uitkering op basis van 80 tot 100% arbeidsongeschiktheid. De bezwaarverzekeringsarts oordeelde echter dat de beperkingen van appellante niet duurzaam waren en dat er kans op herstel bestond. Dit leidde tot een bestreden besluit waarin het bezwaar van appellante ongegrond werd verklaard.

De rechtbank oordeelde dat het Uwv voldoende had onderbouwd dat binnen een jaar verbetering van de psychische belastbaarheid te verwachten was. Appellante betwistte deze conclusie in hoger beroep, waarbij zij aanvoerde dat haar behandelend psychiater een tegenovergestelde conclusie had getrokken en dat zij leed aan een psychisch trauma door mishandeling. De Centrale Raad van Beroep overwoog dat de verzekeringsarts zich een oordeel moest vormen over de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid en dat dit gebaseerd moest zijn op een concrete afweging van feiten en omstandigheden.

De Raad concludeerde dat het Uwv toereikend had gemotiveerd dat er geen sprake was van een stabiele of verslechterende medische situatie. De bezwaarverzekeringsarts had gemotiveerd uiteengezet dat de psychische belastbaarheid met een adequate behandeling verbeterd kon worden. De Raad zag geen aanleiding om te twijfelen aan deze conclusie en bevestigde de aangevallen uitspraak, waarbij werd vastgesteld dat appellante niet duurzaam arbeidsongeschikt was in de zin van de Wet WIA.

Uitspraak

09/5649 WIA
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante] wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 26 augustus 2009, 08/8521 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 31 december 2010
I. PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 november 2010. Appellante heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C. Termijn. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W. de Rooy-Bal.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellante is per 15 februari 2006 in verband met hartklachten uitgevallen vanuit haar werk als secretaresse. Appellante heeft een uitkering aangevraagd ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). De verzekeringsarts heeft lichamelijk en psychisch onderzoek verricht, een Functionele Mogelijkhedenlijst opgesteld en geconcludeerd dat na het instellen van behandeling verbetering is te verwachten. De arbeidsdeskundige heeft het verlies aan verdiencapaciteit vastgesteld. Bij besluit van 13 maart 2008 heeft het Uwv vastgesteld dat appellante per 13 februari 2008 recht heeft op een loongerelateerde WGA-uitkering op basis van een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.2. De bezwaarverzekeringsarts heeft geconcludeerd dat de beperkingen niet duurzaam zijn, aangezien er kans op herstel is. Geen sprake is van een progressief of stabiel ziektebeeld zonder behandelmogelijkheden. De verwachting is dat de belastbaarheid binnen een jaar verbetert. De psychische klachten betreffen een onverwerkt verleden. Deze klachten zijn met een adequate behandeling te verbeteren. Bij besluit van 16 oktober 2008 (hierna: bestreden besluit) is het bezwaar ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak is het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat het Uwv voldoende heeft onderbouwd dat wordt verwacht dat binnen een jaar verbetering van de psychische belastbaarheid zal optreden en appellante geen stukken heeft ingebracht die tot het oordeel leiden dat de psychische belastbaarheid niet juist is vastgesteld.
3.1. In hoger beroep heeft appellante betwist dat binnen een jaar verbetering van de psychische belastbaarheid zal optreden. Volgens appellante heeft de behandelend psychiater de tegenovergestelde conclusie getrokken. Appellante lijdt aan een psychisch trauma dat het gevolg is van mishandeling door haar ex-echtgenoot en dat zij jarenlang heeft verdrongen.
3.2. Tussen partijen is in geschil of appellante duurzaam arbeidsongeschikt is als bedoeld in artikel 4 van de Wet WIA.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. De Raad heeft in zijn uitspraak van 4 februari 2009 (LJN BH1896) geoordeeld dat blijkens de wetsgeschiedenis de verzekeringsarts zich een oordeel dient te vormen over de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid in de zin van artikel 4 van de Wet WIA, waarbij hij een inschatting dient te maken van de herstelkansen, in de zin van een verbetering van de functionele mogelijkheden van de betrokken verzekerde. Bij de vraag of er sprake is van duurzaamheid gaat het om een inschatting van de toekomstige ontwikkelingen van de arbeidsbeperkingen. Dit brengt mee dat de inschatting van de verzekeringsarts van de kans op herstel in het eerste jaar en daarna dient te berusten op een concrete en deugdelijke afweging van de feiten en omstandigheden die bij de betreffende individuele verzekerde aan de orde zijn. In het geval de inschatting van de kans op herstel berust op een (ingezette) medische behandeling, is een onderbouwing vereist die ziet op het mogelijke resultaat daarvan voor de individuele verzekerde.
4.2. De Raad overweegt dat de bezwaarverzekeringsarts de behandelend psychiater om informatie heeft verzocht, maar geen informatie heeft ontvangen. Het Uwv heeft de psychiater - zonder succes - schriftelijk en telefonisch gerappelleerd. Van de zijde van de psychiater is vernomen dat hij het informatieverzoek niet kan beantwoorden, gelet op het aantal verzoeken dat hij in behandeling heeft. Appellante heeft ter zitting van de Raad verklaard dat de psychiater in de periode dat zij bij hem onder behandeling was zijn praktijk heeft gestaakt. De Raad kan appellante niet volgen in haar stelling dat zij niet op de hoogte was van het informatieverzoek aan de behandelend psychiater. Immers, zij heeft de bezwaarverzekeringsarts een schriftelijke machtiging verleend om informatie bij de behandelend psychiater op te vragen.
4.3. De Raad overweegt dat appellante zich na het onderzoek van de verzekeringsarts - en op diens advies - onder behandeling van een psychiater heeft gesteld. Zij heeft hierover verklaard dat de psychiater psychotherapie heeft geadviseerd, maar dat deze niet is gestart omdat de psychiater na zes à acht sessies zijn praktijk staakte. In verband met lichamelijke klachten - welke achteraf met een immuunziekte in verband zijn gebracht - heeft zij verdere psychiatrische behandeling uitgesteld.
4.4. Naar het oordeel van de Raad is door het Uwv toereikend gemotiveerd dat geen sprake is van een medische stabiele of verslechterende situatie of een situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat. De bezwaarverzekeringsarts heeft gemotiveerd uiteengezet dat de psychische belastbaarheid met een adequate behandeling is te verbeteren. De Raad ziet geen aanleiding te twijfelen aan deze conclusie van de bezwaarverzekeringsarts. Daarbij overweegt de Raad dat de psychiater heeft geadviseerd te starten met psychotherapie en de psychiatrische behandeling om andere dan medische redenen is beëindigd. Gelet op het voorgaande ziet de Raad - anders dan appellante heeft betoogd - geen aanleiding voor het oordeel dat het Uwv gehouden was een psychiatrische expertise te laten verrichten.
4.5. De stelling van appellante dat feitelijk geen verbetering van de belastbaarheid is opgetreden, doet aan het voorgaande niet af. De Raad overweegt - onder verwijzing naar de onder 4.1 aangehaalde uitspraak van 4 februari 2009 - dat de omstandigheid dat behandelingen achteraf gezien geen of minder verbetering hebben gebracht dan was te verwachten, geen grond is om aan te nemen dat de verwachting ten tijde in geding voor onjuist moet worden gehouden.
4.6. Appellante heeft in hoger beroep gesteld dat nieuwe medische bevindingen zijn gedaan die haaks staan op de herstelverwachting. Appellante lijdt aan een immuunziekte die zich kenmerkt door een chronisch verminderde weerstand en waardoor zij de afgelopen jaren verspreid door haar lichaam ontstekingen heeft gehad die een normaal leven onmogelijk maken. De Raad overweegt dat appellante geen medische informatie heeft overgelegd omtrent de gestelde medische bevindingen. Niet gebleken is dat op de datum in geding sprake was van zodanige beperkingen in verband met de immuunziekte, dat de verzekeringsarts - indien deze arts daarvan op de datum in geding kennis zou hebben gehad - tot de conclusie had moeten komen dat verbetering van de belastbaarheid niet of nauwelijks te verwachten was.
4.7. Uit het voorgaande volgt dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand als voorzitter en J.P.M. Zeijen en M.C.M. van Laar als leden, in tegenwoordigheid van M. Mostert als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 31 december 2010.
(get.) J. Brand.
(get.) M. Mostert.
CVG