[appellant], wonende te Marokko (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 17 december 2009, 08/1920 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 31 december 2010
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift en twee rapporten van bezwaarverzekeringsarts R.M. de Vink van 11 augustus 2010 en 4 november 2010 ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 november 2010. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Sluijs.
1.1. Onder verwijzing naar de aangevallen uitspraak voor een uitgebreide weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden, volstaat de Raad met het volgende.
1.2. Appellant, die de Marokkaanse nationaliteit heeft en in Nederland werkzaam was als veldmedewerker, is op 14 mei 1987 uitgevallen met maagklachten en myalgische pijnen. In verband daarmee is hem bij besluit van 15 september 1988 met ingang van 14 mei 1998 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Appellant was inmiddels naar Marokko teruggekeerd.
1.3. Bij besluit van 6 december 2002 is de WAO-uitkering van appellant met ingang van 18 mei 2003 ingetrokken, omdat de mate van zijn arbeidsongeschiktheid minder bedroeg dan 15%. Het daartegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 29 april 2003 ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 31 mei 2007 heeft de Raad bevestigd de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 15 december 2004, waarbij ongegrond is verklaard het beroep van appellant tegen het besluit van 29 april 2003.
2.1. Bij brief van 22 maart 2006 heeft appellant het Uwv verzocht hem met ingang van 18 mei 2003 opnieuw een WAO-uitkering toe te kennen vanwege een verslechtering van zijn gezondheid.
2.2. Bij besluit van 24 januari 2008 heeft het Uwv dat verzoek afgewezen onder overweging dat geen sprake is van toegenomen beperkingen.
2.3. Het hiertegen door appellant gemaakte bezwaar is bij besluit van 3 juni 2008 (hierna: bestreden besluit) ongegrond verklaard.
3.1. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om aan te nemen dat het onderzoek van de (bezwaarverzekerings)artsen onzorgvuldig of onvolledig is geweest. Voorts zijn er geen redenen om te twijfelen aan de juistheid van hun bevindingen.
3.2. De rechtbank heeft verder overwogen dat uit de gedingstukken naar voren komt dat destijds aan appellant een WAO-uitkering is toegekend op grond van beperkingen als gevolg van aandoeningen van de maag en de neus. Niet gebleken is dat er toegenomen beperkingen zijn als gevolg van deze aandoeningen.
3.3. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat uit de medische gegevens naar voren komt dat in het verleden weliswaar sprake is geweest van psychische klachten, maar dat daarin door de artsen van het Uwv onvoldoende aanleiding is gezien om van een psychisch ziektebeeld te spreken dan wel psychische beperkingen aan te nemen. Deze psychische klachten hebben niet geleid tot het opnemen van beperkingen van de psychische belastbaarheid van appellant. Ten slotte heeft de rechtbank geoordeeld dat buiten twijfel is gesteld dat bij het verzoek van appellant van 22 maart 2006 om hem weer een
WAO-uitkering toe te kennen sprake was van een andere ziekteoorzaak dan bij de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant in 2001/2003 en dat van een toegenomen arbeidsongeschiktheid als bedoeld in artikel 43a, eerste lid, aanhef en onder a, van de WAO wegens psychische klachten geen sprake kan zijn.
4. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de intrekking van zijn WAO-uitkering destijds is gebaseerd op een onzorgvuldig medisch onderzoek. Zijn gezondheidssituatie is aanzienlijk verslechterd. Naast de klachten waarmee appellant in 1987 is uitgevallen, zijn er ook psychische klachten bijgekomen. Hij acht zichzelf nog steeds volledig arbeidsongeschikt.
5. De Raad overweegt als volgt.
5.1. De Raad stelt voorop dat uit overweging 1.3 volgt dat het besluit tot intrekking van de WAO-uitkering met ingang van 18 mei 2003 in rechte vaststaat. In deze procedure kan tegen dat besluit noch tegen de daaraan ten grondslag liggende motivering worden opgekomen.
5.2. Ingevolge artikel 43a, eerste lid, aanhef en onder a, van de WAO, vindt toekenning van arbeidsongeschiktheidsuitkering steeds plaats, zodra die arbeidsongeschiktheid onafgebroken vier weken heeft geduurd, indien de verzekerde wiens arbeidsongeschiktheidsuitkering wegens afneming van arbeidsongeschiktheid op grond van artikel 43, eerste lid, is ingetrokken, binnen vijf jaar na de datum van die intrekking arbeidsongeschikt wordt en deze arbeidsongeschiktheid voortkomt uit dezelfde oorzaak als die waaruit de arbeidsongeschiktheid voorkomt ter zake waarvan de ingetrokken uitkering werd genoten.
5.3. In geschil is of het Uwv terecht met ingang van vier weken na 18 mei 2003 een WAO-uitkering heeft geweigerd, omdat bij appellant geen sprake is van - in de periode van 18 mei 2003 (de in overweging 2.1 genoemde datum) tot 3 juni 2008 (datum van het bestreden besluit) ontstane - toegenomen arbeidsongeschiktheid welke voortkomt uit dezelfde oorzaak als die waaruit de arbeidsongeschiktheid voorkomt ter zake waarvan de ingetrokken uitkering werd genoten.
5.4. De Raad beantwoordt deze vraag bevestigend. Evenals de rechtbank ziet de Raad in de beschikbare medische gegevens geen redenen om te twijfelen aan het oordeel van de (bezwaarverzekerings)arts. In hun rapporten van 19 december 2007 en 29 mei 2008 is voldoende gemotiveerd dat de beperkingen van appellant als gevolg van zijn aandoeningen van de maag en de neus, welke beperkingen destijds hebben geleid tot toekenning van een WAO-uitkering, vanaf 18 mei 2003 tot 3 juni 2008 niet zijn toegenomen. Met betrekking tot de gestelde psychische klachten is de Raad van oordeel dat het Uwv overtuigend buiten twijfel heeft gesteld dat als gevolg van deze klachten geen sprake is van (toegenomen) arbeidsongeschiktheid voortkomend uit dezelfde oorzaak als bedoeld in artikel 43a, eerste lid, aanhef en onder a, van de WAO.
5.5. Met betrekking tot de in hoger beroep door appellant ingediende medische gegevens heeft de bezwaarverzekeringsarts in zijn rapporten van 11 augustus 2010 en in samenhang bezien met het rapport van 28 april 2003 en 4 november 2010 afdoende gemotiveerd waarom deze niet tot een ander standpunt leiden.
5.6. Uit de overwegingen 5.1 tot en met 5.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Ten slotte ziet de Raad geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand als voorzitter en J.P.M. Zeijen en M.C.M. van Laar als leden, in tegenwoordigheid van M. Mostert als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 31 december 2010.