ECLI:NL:CRVB:2010:BO9552

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-1838 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ingangsdatum WAJONG-uitkering en onbekendheid met wet- en regelgeving

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Breda, waarin de ingangsdatum van zijn WAJONG-uitkering werd gehandhaafd. Appellant had op 8 oktober 2008 een aanvraag ingediend voor een WAJONG-uitkering, maar het Uwv had in zijn besluit van 10 september 2009 bepaald dat de uitkering niet eerder kon ingaan dan een jaar voor de aanvraagdatum. Appellant stelde dat hij niet eerder op de hoogte was van de mogelijkheid om een WAJONG-uitkering aan te vragen, en dat hij door de Intergemeentelijke Sociale Dienst (ISD) niet was gewezen op deze mogelijkheid. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat onbekendheid met wet- en regelgeving geen reden is om een bijzonder geval aan te nemen, en dat appellant niet had aangetoond dat hij niet in verzuim was geweest met zijn aanvraag. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de ingangsdatum van de WAJONG-uitkering correct was vastgesteld. De Raad concludeerde dat appellant redelijkerwijs eerder op de hoogte had moeten zijn van zijn recht op een WAJONG-uitkering, gezien zijn psychische beperkingen en de eerdere behandelingen.

Uitspraak

10/1838 WAJONG
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 3 februari 2010, 09/4160 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 31 december 2010
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 november 2010. Appellant is niet verschenen. Het Uwv was vertegenwoordigd door A. Ooms.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Het in dit geding aan de orde zijnde geschil wordt beoordeeld aan de hand van de bepalingen van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (WAJONG), zoals die luidden tot 1 januari 2010.
1.2. Op 8 oktober 2008 heeft appellant, geboren [in] 1963, een aanvraag gedaan om toekenning van een arbeidsongeschiktheidsuitkering ingevolge de WAJONG. Op het aanvraagformulier heeft appellant aangegeven dat hij vanaf 1983 een RWW- dan wel bijstandsuitkering heeft ontvangen en niet eerder op de hoogte was van de mogelijkheid een WAJONG-uitkering aan te vragen.
1.3. Bij besluit van 10 september 2009 heeft het Uwv, beslissend op bezwaar, gehandhaafd zijn besluit van 9 januari 2009 appellant per 8 oktober 2007 een WAJONG-uitkering berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100% toe te kennen. Een bijzonder geval als bedoeld in artikel 29, tweede lid, van de WAJONG, op grond waarvan de uitkering eerder dan een jaar voor de aanvraagdatum zou kunnen ingaan, heeft het Uwv niet aanwezig geacht.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant, gericht tegen het besluit van
10 september 2009, voor zover daarbij de ingangsdatum van de hem toegekende WAJONG-uitkering is gehandhaafd, ongegrond verklaard. De rechtbank is tot dit oordeel gekomen omdat appellant niet heeft aangetoond dat sprake is van bijzondere omstandigheden die ertoe kunnen leiden de uitkering eerder te laten ingaan. De rechtbank heeft hierbij in aanmerking genomen dat onbekendheid met wet- en regelgeving volgens vaste rechtspraak geen reden is om een bijzonder geval aan te nemen en voorts dat appellant onvoldoende heeft aangetoond dat bij hem eerst op een later tijdstip duidelijk zicht is ontstaan op de ernst van de aandoening en de gevolgen daarvan voor de arbeidsgeschiktheid.
3. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hij zijn hele leven niet heeft kunnen functioneren zoals een ander persoon en dat achteraf is gebleken dat hij recht heeft op een WAJONG-uitkering na zijn 17e jaar. Voorts heeft hij aangegeven geruime tijd problemen met de Intergemeentelijke Sociale Dienst Midden-Langstraat te Waalwijk (hierna: ISD) te hebben ondervonden met betrekking tot zijn bijstandsuitkering. Hij neemt het de ISD kwalijk dat hij door die dienst niet eerder is gewezen op de mogelijkheid om een WAJONG-uitkering aan te vragen.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. Ingevolge artikel 29, tweede lid, van de WAJONG kan in afwijking van het eerste lid de uitkering niet vroeger ingaan dan een jaar voor de dag waarop de aanvraag om toekenning dan wel voortzetting van de uitkering werd ingediend. Ingevolge de tweede volzin van die bepaling kan het Uwv voor bijzondere gevallen van de eerste zin afwijken.
4.2. Naar vaste rechtspraak van de Raad is sprake van een bijzonder geval indien appellant ter zake van de late aanvraag redelijkerwijs geacht moet worden niet in verzuim te zijn geweest. Zo’n situatie kan aan de orde zijn indien appellant eerst op een later tijdstip duidelijk zicht had op de ernst van de aandoeningen en de gevolgen daarvan voor zijn arbeidsgeschiktheid.
Met juistheid heeft de rechtbank aangegeven dat naar vaste rechtspraak van de Raad onbekendheid met het bestaan van de WAJONG en/of de mogelijkheid een WAJONG-uitkering aan te vragen geen bijzonder geval oplevert. De Raad merkt hierbij nog op dat hetzelfde geldt voor een eventueel verzuim bij een andere instantie als bij voorbeeld de ISD om appellant (eerder) op het bestaan van die mogelijkheid te wijzen.
4.3. Op het aanvraagformulier van 8 oktober 2008 heeft appellant vermeld dat het hem niet eerder bekend was dat hij een WAJONG-uitkering kon aanvragen.
In zijn bezwaarschrift, gericht tegen het besluit van 9 januari 2009, bedoeld in 1.3, heeft appellant aangegeven dat de ISD wist van zijn beperkingen en dat hij door de ISD veel eerder op de hoogte gesteld had moeten worden met betrekking tot zijn recht op WAJONG-uitkering. Ook tijdens de telefonische hoorzitting van 16 juni 2009 heeft appellant verklaard dat hij als gevolg van zijn beperkingen niet op de hoogte was van de mogelijkheid om een WAJONG-uitkering aan te vragen.
4.4. De Raad heeft in hetgeen appellant in beroep en in hoger beroep heeft aangevoerd geen aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat het door appellant bij zijn aanvraag, in bezwaar en hoger beroep ingenomen standpunt omtrent de reden van de te late aanvraag onjuist zou zijn.
Het door appellant in beroep ingenomen standpunt dat hij zijn WAJONG-uitkering niet eerder heeft kunnen aanvragen dan bij formulier van 8 oktober 2008, omdat hij pas bij de toekenning van de WAJONG-uitkering duidelijk zicht kreeg op de ernst van zijn aandoening en de gevolgen daarvan voor de arbeidsgeschiktheid mist een deugdelijke onderbouwing. Uit hetgeen appellant in beroep en in hoger beroep heeft aangevoerd volgt noch dat appellant niet gehouden zou kunnen worden aan hetgeen hij bij zijn aanvraag en in bezwaar heeft gesteld, noch dat hij pas op een later tijdstip zicht kreeg op de ernst van zijn aandoening en de gevolgen daarvan voor de arbeidsongeschiktheid. De Raad heeft hierbij in aanmerking genomen dat uit de gedingstukken naar voren komt dat appellant al in een vroegtijdig stadium moet hebben begrepen, althans moet hebben kunnen begrijpen, dat hij psychische beperkingen heeft van een zodanige ernst dat ze van invloed waren op zijn functioneren in het algemeen en op zijn vermogen om inkomensvormende arbeid te verrichten in het bijzonder. De omstandigheid dat hij eerst sedert 1998 onder psychiatrische behandeling is en toen pas de diagnose ADHD en een persoonlijkheidsstoornis NAO met borderlinetrekken is gesteld, doet aan het bovenstaande niet af. Niet gezegd kan worden dat appellant redelijkerwijs niet in verzuim was ten aanzien van het eerder (kunnen) doen van een aanvraag tot toekenning van een uitkering op grond van de WAJONG of van de aan deze wet voorafgaande Algemene Arbeidsongeschiktheidswet.
4.5. Het hoger beroep van appellant treft mitsdien geen doel. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand als voorzitter en J.P.M. Zeijen en M.C.M. van Laar als leden, in tegenwoordigheid van M. Mostert als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 31 december 2010.
(get.) J. Brand.
(get.) M. Mostert.
CVG