ECLI:NL:CRVB:2010:BO9028

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-947 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAO-uitkering op basis van medische en arbeidskundige beoordeling

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage, waarin de intrekking van haar WAO-uitkering door het Uwv werd bevestigd. De Centrale Raad van Beroep heeft op 24 december 2010 uitspraak gedaan. Appellante, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. J.P.C.M. van Es, heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van het Uwv, dat haar uitkering met ingang van 5 juni 2006 was ingetrokken op basis van een verminderde arbeidsongeschiktheid van minder dan 15%. De rechtbank had eerder de beslissing van het Uwv bekrachtigd, na het inschakelen van psychiater drs. R. Thomassen als deskundige. Thomassen concludeerde dat de medische en psychische klachten van appellante correct waren vertaald in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML).

In hoger beroep heeft appellante betoogd dat haar beperkingen onvoldoende waren meegenomen in de FML en dat de functies die haar werden voorgehouden niet geschikt waren. De Raad heeft echter geoordeeld dat de rechtbank terecht het oordeel van de deskundige heeft gevolgd. De Raad heeft vastgesteld dat de conclusies van Thomassen goed onderbouwd waren en dat er geen feiten of omstandigheden waren die aanleiding gaven om van dit oordeel af te wijken.

De Raad heeft verder geoordeeld dat appellante, uitgaande van de FML, in staat moet worden geacht de aan haar voorgehouden functies te vervullen. De signaleringen van mogelijke overschrijdingen van haar belastbaarheid zijn voldoende gemotiveerd. De Raad heeft het hoger beroep van appellante afgewezen en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. Er zijn geen termen aanwezig om een proceskostenvergoeding toe te kennen.

Uitspraak

10/947 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 31 december 2009, 07/68 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 24 december 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.P.C.M. van Es, advocaat te ’s-Gravenhage, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 november 2010. Appellante is verschenen bij haar gemachtigde mr. Van Es. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M.L. Turnhout.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Bij besluit van 2 mei 2006 heeft het Uwv de uitkering van appellante ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), welke laatstelijk werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, met ingang van 5 juni 2006 ingetrokken, onder de overweging dat de mate van appellantes arbeidsongeschiktheid met ingang van laatstgenoemde datum minder dan 15% was.
1.2. Bij besluit van 22 november 2006 heeft het Uwv zijn besluit van 2 mei 2006 gehandhaafd.
2.1. De rechtbank heeft in de beschikbare medische gegevens aanleiding gezien om psychiater drs. R. Thomassen als deskundige te benoemen voor het instellen van een onderzoek. Dit onderzoek heeft op 27 november 2008 plaatsgevonden. De bevindingen en conclusies van Thomassen zijn neergelegd in het rapport van 7 januari 2009. De bij appellante op 5 juni 2006 bestaande lichamelijke en psychische klachten zijn volgens Thomassen op juiste wijze vertaald in arbeidsbeperkingen, zoals weergegeven in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 16 februari 2006.
2.2. Met verwijzing naar de vaste rechtspraak van de Raad heeft de rechtbank het oordeel van Thomassen onderschreven. Bij de aangevallen uitspraak is het beroep ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep voert appellante – zakelijk weergegeven – aan dat de bij haar bestaande lichamelijke en psychische beperkingen in onvoldoende mate zijn vertaald in de FML. De appellante voorgehouden functies zijn derhalve niet geschikt. Appellante stelt voorts dat de toelaatbaarheid van de overschrijdingen ten aanzien van enkele belastbaarheidsaspecten onvoldoende is gemotiveerd. Tot slot stelt appellante dat deskundige Thomassen ten onrechte aan de vraag voorbij is gegaan of zij in staat kan worden geacht de haar voorgehouden functies te vervullen.
4.1. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.2. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, ligt in vaste rechtspraak van de Raad besloten dat het oordeel van een onafhankelijke door de bestuursrechter ingeschakelde deskundige in beginsel wordt gevolgd. Met de rechtbank ziet de Raad geen feiten of omstandigheden op grond waarvan het is aangewezen van dit uitgangspunt af te wijken. Ook naar het oordeel van de Raad heeft Thomassen inzichtelijk en gemotiveerd gerapporteerd en heeft hij zijn conclusies voldoende onderbouwd. Hetgeen daartegen door appellante naar voren is gebracht geeft geen aanleiding om Thomassen niet te volgen.
4.3. Met de rechtbank is de Raad verder van oordeel dat appellante, uitgaande van de juistheid van de FML van 16 februari 2006, in staat moet worden geacht de aan de schatting ten grondslag gelegde functies, te weten productiemedewerker voedingsmiddelenindustrie (Sbc-code 111172), schoonmaker hotel (Sbc-code 111332) en textielproductenmaker (Sbc-code 111160), te vervullen. Bij de signaleringen ten teken van mogelijke overschrijdingen van appellantes belastbaarheid is afdoende verklaard dat deze belastbaarheid niet wordt overschreden. Dat deskundige Thomassen, die in verband met zijn psychiatrische expertise primair is bevraagd tot een oordeel te komen omtrent appellantes psychische belastbaarheid rond 5 juni 2006, zich niet heeft uitgelaten over de geschiktheid van de aan appellante voorgehouden functies doet aan het voorgaande niet af.
4.4. De Raad komt tot de slotsom dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand als voorzitter en H.J. Simon en J.P.M. Zeijen als leden, in tegenwoordigheid van T.J. van der Torn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 december 2010.
(get.) J. Brand.
(get.) T.J. van der Torn.
KR