ECLI:NL:CRVB:2010:BO8963

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-567 TW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van toeslag op WAO-uitkering en de beoordeling van dringende redenen

In deze zaak gaat het om de terugvordering van een toeslag op de WAO-uitkering van appellante door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De Centrale Raad van Beroep heeft op 24 december 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep, waarbij de rechtbank Roermond in haar eerdere uitspraak van 18 december 2009 werd bevestigd. De appellante had bezwaar gemaakt tegen de terugvordering van een bedrag van € 33.016,06, dat onverschuldigd was betaald over de periode van 15 november 2005 tot en met 31 december 2008. De Raad oordeelde dat de terugvordering een wettelijke verplichting is voor het Uwv, met uitzondering van dringende redenen zoals bedoeld in artikel 20, vierde lid, van de Toeslagenwet (TW). De Raad heeft vastgesteld dat er geen dringende redenen aanwezig waren om van de terugvordering af te zien. De gezondheidsklachten van appellante en de financiële gevolgen werden niet als onaanvaardbaar beschouwd. De Raad concludeerde dat de terugvordering niet tot onaanvaardbare financiële consequenties voor appellante heeft geleid, en dat de gestelde problemen met de belastingdienst niet onderbouwd waren. De Raad bevestigde dat de gemaakte fout door het Uwv geen dringende reden opleverde om van de terugvordering af te zien. De uitspraak van de rechtbank werd derhalve bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

10/567 TW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 18 december 2009, 09/1080 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 24 december 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. drs. A.M. Engelen, advocaat te Gennep, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 november 2010. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. drs. Engelen. Voor het Uwv is verschenen mr. P.C.P. Veldman.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Bij besluit van 15 december 2008 heeft het Uwv appellante meegedeeld dat de toeslag ingevolge de Toeslagenwet (TW) die zij als aanvulling op haar uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) ontving, per 15 november 2005 wordt ingetrokken. Tegen dit besluit is geen rechtsmiddel aangewend.
1.2. Bij besluit van 7 januari 2009 heeft het Uwv van appellante de toeslag op haar WAO-uitkering over de periode van 15 november 2005 tot en met 31 december 2008 als zijnde onverschuldigd betaald van haar teruggevorderd tot een bedrag van € 33.016,06. Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar is bij besluit van 22 juni 2009 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het besluit van 22 juni 2009 ongegrond verklaard.
3.1. Partijen worden in hoger beroep verdeeld gehouden door de vraag of er een dringende reden bestaat om van de terugvordering af te zien.
3.2. Namens appellante is een aantal omstandigheden naar voren gebracht die naar haar mening met zich brengen dat wel sprake is van een dringende reden om van terugvordering af te zien. Appellante stelt dat de fout van het Uwv, waardoor ten onrechte toeslag aan haar is betaald, doorwerkt in de gevolgen die de terugvordering heeft, nu meer moeite met een terugvordering bestaat indien deze geheel buiten schuld van de verzekerde is ontstaan. Verder is aangevoerd dat de terugvordering onaanvaardbare gevolgen heeft, zowel financieel als ten aanzien van appellantes gezondheid. Ten slotte wordt de stelling geponeerd dat het vreemd is dat het Uwv de aanvulling op de
WW-uitkering niet heeft teruggevorderd maar kennelijk willekeurig heeft besloten om nu wel tot terugvordering over te gaan.
4. De Raad ziet de gronden van appellant in navolging van de rechtbank geen doel treffen.
4.1. Het aan de terugvordering ten grondslag liggende besluit van 15 december 2008 is in rechte onaantastbaar geworden, omdat appellante daartegen geen rechtsmiddel heeft aangewend. Daarmee staat de onverschuldigdheid van hetgeen aan appellante over de periode van 15 november 2005 tot en met 31 december 2008 aan toeslag op haar WAO-uitkering is betaald in rechte vast.
4.2. Terugvordering van wat onverschuldigd is betaald, is voor het Uwv een wettelijke verplichting, waarop ingevolge artikel 20, vierde lid, van de TW, slechts één uitzondering mogelijk is: dringende redenen.
In vaste rechtspraak is het oordeel neergelegd dat het hierbij – naar ook blijkt uit de parlementaire geschiedenis – om uitzonderingen gaat waarbij als gevolg van de terugvordering voor een betrokkene onaanvaardbare sociale en/of financiële consequenties optreden.
4.3. De omstandigheid dat van de zijde van het Uwv een fout is gemaakt kan op zichzelf geen dringende reden opleveren. De fout van het Uwv is hooguit de oorzaak van de terugvordering, en behoort niet tot de gevolgen die een terugvordering voor een verzekerde heeft. De door het Uwv gemaakte fout had hooguit een rol kunnen spelen in het kader van de beoordeling van het aan de terugvordering ten grondslag liggende besluit van 15 december 2008.
4.4. De Raad is niet gebleken dat de terugvordering tot onaanvaardbare financiële consequenties voor appellante heeft geleid. Zoals ook ter zitting is verklaard wordt de terugvordering niet geëffectueerd, waardoor appellante vooralsnog niets hoeft terug te betalen. Voorts zijn de gestelde problemen met de belastingdienst op geen enkele wijze onderbouwd.
4.5. De Raad is van oordeel dat de gestelde gezondheidsklachten evenmin een dringende reden opleveren. De Raad leidt uit de door appellante in hoger beroep afgelegde brieven van maatschappelijk werker E. de Greef van 18 januari 2010 en huisarts M. van der Horst van 25 januari 2010 af dat weliswaar sprake is van psychosociale stressfactoren ten gevolge van de financiële situatie waarin appellante verkeert, maar kan hieruit niet concluderen dat de terugvordering leidt tot onaanvaardbare sociale gevolgen. De Raad verwijst in dit verband naar de rapporten van de bezwaarverzekeringsarts van 17 juni 2009 en 18 maart 2010.
4.6. De Raad overweegt verder dat de keuze van het Uwv om af te zien van terugvordering van de ten onrechte verstrekte aanvulling op de WW-uitkering niet met zich brengt dat het Uwv gehouden is in het kader van de terugvordering van de ten onrechte verstrekte toeslag op de WAO-uitkering te handelen in strijd met de wettelijke verplichting bedoeld in 4.2.
4.7. Uit het vorenoverwogene volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand als voorzitter en H.J. Simon en J.P.M. Zeijen als leden, in tegenwoordigheid van T.J. van der Torn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 december 2010.
(get.) J. Brand.
(get.) T.J. van der Torn.
EK