ECLI:NL:CRVB:2010:BO8951

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/4241 WAO + 10/615 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en arbeidskundige grondslag

In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van appellante, die in hoger beroep is gegaan tegen de uitspraken van de rechtbank Utrecht. De Centrale Raad van Beroep heeft op 24 december 2010 uitspraak gedaan in de hoger beroepen van appellante tegen de uitspraken van de rechtbank van 18 juni 2009 en 5 januari 2010. De rechtbank had in beide zaken geoordeeld dat de besluiten van het Uwv, die de arbeidsongeschiktheid van appellante vaststelden, op een toereikende medische en arbeidskundige grondslag berustten. Appellante was van mening dat de functies die aan de besluiten ten grondslag lagen, niet passend waren en heeft rapporten van arbeidsdeskundigen ingediend ter ondersteuning van haar standpunt.

De Raad heeft de hoger beroepen behandeld en geconcludeerd dat de rechtbank in haar oordelen terecht heeft geoordeeld dat de arbeidskundige grondslag van de bestreden besluiten voldoende was onderbouwd. De Raad heeft de rapporten van de bezwaararbeidsdeskundigen van het Uwv, die de geschiktheid van de functies voor appellante hebben beoordeeld, als toereikend beschouwd. De Raad heeft geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de conclusies van het Uwv en heeft de aangevallen uitspraken bevestigd. De Raad heeft ook geen proceskostenveroordeling opgelegd, omdat er geen aanleiding voor was.

De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigt de eerdere uitspraken van de rechtbank en onderstreept het belang van een zorgvuldige beoordeling van de arbeidskundige grondslag bij herziening van WAO-uitkeringen. De zaak benadrukt de rol van deskundigenrapporten in het proces en de noodzaak voor appellanten om voldoende bewijs te leveren voor hun standpunten.

Uitspraak

09/4241 WAO en 10/615 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op de hoger beroepen van:
[appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraken van de rechtbank Utrecht van achtereenvolgens 18 juni 2009, 06/4043 en 5 januari 2010, 08/1449 (hierna: aangevallen uitspraak I en II),
in de gedingen tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 24 december 2010
I. PROCESVERLOOP
(09/4241 WAO)
Namens appellante heeft mr. B.J.M. de Leest, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld tegen aangevallen uitspraak I. Daarbij was gevoegd een rapport van de arbeidsdeskundige J. Kijvekamp van 13 juli 2009.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Daarbij is een rapport van bezwaararbeidsdeskundige C.P. van Wijk van 5 augustus 2009 gevoegd.
Namens appellant is op dat rapport gereageerd door indiening van een rapport van Kijvekamp van 8 oktober 2009, waarna het Uwv een nadere reactie van Van Wijk van 16 oktober 2009 heeft ingediend.
Dit hoger beroep is behandeld ter (regie)zitting van een enkelvoudige kamer van de Raad op 20 november 2009 en 7 januari 2010. Vervolgens is de zaak verwezen naar een meervoudige kamer.
(10/615 WAO)
Namens appellante heeft mr. De Leest, voornoemd, hoger beroep ingesteld tegen aangevallen uitspraak II. Daarbij was gevoegd een rapport van de arbeidsdeskundige Kijvekamp, voornoemd, van 26 januari 2010.
Het Uwv heeft een verweerschrift en een rapport van de bezwaararbeidsdeskundige B. Gulmans van 5 februari 2010 ingediend.
Beide zaken zijn gevoegd behandeld ter zitting van de Raad op 12 november 2010. Namens appellante is mr. De Leest verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. F.H. Put.
II. OVERWEGINGEN
(09/4241)
1.1. Het beroep richt zich tegen het besluit op bezwaar van het Uwv van 9 oktober 2006 (bestreden besluit 1), zoals nader gewijzigd bij besluit van 15 oktober 2008, waarbij de uitkering van appellante ingevolge de WAO met ingang van 20 maart 2006 is herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%.
1.2. Bij de aangevallen uitspraak I heeft de rechtbank, voor zover in hoger beroep van belang, het beroep tegen bestreden besluit 1 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van dat vernietigde besluit geheel in stand blijven. Zowel de medische als de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit, zoals in beroep gewijzigd, was naar het oordeel van de rechtbank toereikend.
(10/615)
2.1. Het beroep richt zich tegen het besluit op bezwaar van het Uwv van 10 april 2008 (bestreden besluit 2), waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante met ingang van 22 februari 2007 is vastgesteld op 35 tot 45% (lees: 45 tot 55%).
2.2. Bij de aangevallen uitspraak II heeft de rechtbank, voor zover in hoger beroep van belang, het beroep tegen bestreden besluit 2 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van dat vernietigde besluit geheel in stand blijven. Daarbij is overwogen dat het Uwv de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) in beroep heeft aangepast. Met betrekking tot de arbeidskundige grondslag van bestreden besluit 2 heeft de rechtbank geoordeeld dat de functies waarop de berekening van de resterende verdiencapaciteit is berekend de belastbaarheid van appellante niet overschrijden.
3. De Raad overweegt als volgt.
4.1. In beide hoger beroepen is slechts aan de orde het oordeel van rechtbank over de arbeidskundige grondslag van de bestreden besluiten 1 en 2.
4.2. Appellante is van mening dat uit de door haar ingezonden rapporten van arbeidskundige Kijvekamp van 13 juli 2009, 8 oktober 2009 en 26 januari 2010 naar voren komt dat de aan die beide bestreden besluiten ten grondslag gelegde functies voor appellante niet passend zijn te achten.
4.3. Het Uwv heeft zich op het standpunt gesteld dat in de verschillende rapporten van de bezwaararbeidsdeskundigen een toereikende motivering van de passendheid van die functies is gegeven.
(09/4241 WAO)
5. De Raad onderschrijft de beoordeling van de rechtbank van de arbeidskundige grondslag van bestreden besluit 1. Naar aanleiding van de in hoger beroep ingediende rapporten van arbeidsdeskundige Kijvekamp van 13 juli 2009 en 8 oktober 2009 heeft bezwaararbeidsdeskundige Van Wijk in zijn rapporten van 5 augustus 2009 en 16 oktober 2009 toegelicht dat de uiteindelijk aan bestreden besluit 1 ten grondslag gelegde functies productiemedewerker industrie (sbc-code 111180), productiemedewerker textiel (sbc-code 272043) en inpakker (sbc-code 111190) de in de FML van 6 oktober 2008 nader vastgestelde belastbaarheid van appellante niet overschrijden. De Raad kan zich vinden in deze conclusie van de bezwaararbeidsdeskundige. De Raad heeft geen redenen om te twijfelen aan de conclusie van het Uwv dat deze functies geschikt zijn voor appellante.
(10/615 WAO)
6. Met betrekking tot de arbeidskundige grondslag van bestreden besluit 2 is de Raad van oordeel dat de bezwaararbeidsdeskundige Gulmans in zijn rapport van 5 februari 2010, onder verwijzing naar de eerder uitgebrachte rapporten van 28 april 2009, 19 mei 2009, 5 augustus 2009 en 16 oktober 2009, en uitgebreid en gemotiveerd reagerend op de door appellante in beroep en hoger beroep ingebrachte rapporten van arbeidsdeskundige Kijvekamp van 13 juli 2009 en 8 oktober 2009, genoegzaam heeft gemotiveerd waarom de aan dat bestreden besluit 2 ten grondslag gelegde functies productiemedewerker industrie (sbc-code 111180), productiemedewerker textiel (sbc-code 272043) en huishoudelijk medewerker (sbc-code 111333) voor appellante, gelet op de FML van 28 april 2009, passend zijn te achten.
7. Uit de overwegingen 4.1 tot en met 6 volgt dat de hoger beroepen niet slagen en dat de aangevallen uitspraken, voor zover aangevochten, dienen te worden bevestigd.
8. Ten slotte ziet de Raad geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraken I en II, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand als voorzitter en H.J. Simon en J.P.M. Zeijen als leden, in tegenwoordigheid van T.J. van der Torn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 december 2010.
(get.) J. Brand.
(get.) T.J. van der Torn.
JL