09/6960 WAO + 09/6962 WAO
[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 17 november 2009, 08/1320 en 09/171 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 22 december 2010
Namens appellant heeft mr. J.B.J.G.M. Schyns, advocaat te Venlo, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend, onder meezending van een rapport van een bezwaarverzekeringsarts.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 november 2010, waar appellant is verschenen bijgestaan door zijn raadsman. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door F.P.L. Smeets.
1.1. Bij zijn oordeelsvorming gaat de Raad uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.2. Het Uwv heeft bij besluit van 11 juli 2008 (hierna: het bestreden besluit 1), dat ter uitvoering van de uitspraak van de Raad van 17 augustus 2007 is genomen, het besluit van 13 augustus 2004 gehandhaafd. Het Uwv heeft daarbij besloten dat appellants uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), met ingang van 8 april 2004 wordt heropend en gebaseerd blijft op een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%.
1.3. Het Uwv heeft vervolgens bij besluit van 22 juli 2008 onder toepassing van artikel 39a van de WAO geweigerd om de WAO-uitkering van appellant te herzien, omdat in de periode van vier weken voorafgaand aan 8 april 2004 geen sprake is van toegenomen arbeidsongeschiktheid voortvloeiend uit dezelfde oorzaak als die waarvoor appellant een uitkering ontvangt. Bij besluit van 18 december 2008 (hierna: het bestreden besluit 2) heeft het Uwv het bezwaar tegen het besluit van 22 juli 2008 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank de beroepen tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant, kort samengevat, aangevoerd dat zijn medische belastbaarheid onjuist is vastgesteld door het Uwv. Verder is appellant van mening dat het bestreden besluit 2 is te beschouwen als een herhaald besluit van het bestreden
besluit 1.
4.1. De Raad overweegt als volgt.
4.2. Ter uitvoering van de in 1.2 vermelde uitspraak van de Raad heeft het Uwv bij het bestreden besluit 1 de in geding zijnde datum en de strekking van dit besluit nader omschreven, namelijk een heropening op grondslag van artikel 47b van de WAO van de voordien wegens detentie ingetrokken uitkering met ingang van de dag waarop appellant in vrijheid is gesteld, te weten 8 april 2004. In zoverre is een juiste uitvoering gegeven aan de uitspraak van de Raad.
4.3.1. Aan het bestreden besluit 1 ligt onder meer het rapport van bezwaarverzekeringsarts J.W. Heijltjes van 7 juli 2008 ten grondslag. Gelet op de bevindingen en conclusies van deze arts is de Raad van oordeel dat niet kan worden gezegd dat het aan het bestreden besluit ten grondslag liggende medische onderzoek onzorgvuldig of onvolledig is geweest. De Raad wijst er daartoe op dat Heijltjes appellant medisch heeft onderzocht en de opgevraagde informatie van de huisarts T.P.A. te Boekhorst in zijn beschouwing heeft betrokken. De stelling van appellant dat er informatie bij zijn voormalige huisarts had moeten worden opgevraagd slaagt niet, mede omdat appellant ter zitting heeft meegedeeld dat pogingen van appellant om informatie te verkrijgen bij zijn voormalige huisarts zijn mislukt omdat deze met pensioen is.
4.3.2. De Raad is voorts van oordeel dat niet is gebleken van aanknopingspunten op grond waarvan dient te worden geconcludeerd dat de medische belastbaarheid van appellant onjuist zou zijn vastgesteld. Heijltjes heeft gezien de longklachten van appellant lichte energetische beperkingen aangenomen en stringente eisen gesteld ten aanzien van de luchtkwaliteit. Ten aanzien van de door appellant geclaimde gewrichts-, rug-, darmklachten, het organisch psychosyndroom, de psychische klachten en de in augustus 2005 vastgestelde anuscarcinoom heeft Heijltjes, om uiteenlopende redenen, geconcludeerd dat deze klachten op de datum in geding geen aanleiding vormen om beperkingen tot het verrichten van arbeid aan te nemen. De Raad ziet geen aanleiding om dit standpunt niet te volgen, te meer nu appellant in hoger beroep geen medische gegevens heeft ingebracht die zijn stelling onderbouwen dat het Uwv zijn medische beperkingen heeft onderschat.
4.4. Aldus uitgaande van de juistheid van de met betrekking tot appellant vastgestelde medische beperkingen staat voor de Raad genoegzaam vast dat, gezien de toelichting in de arbeidskundige rapportages, de bij de schatting betrokken functies binnen de functionele mogelijkheden van appellant liggen.
4.5. Met betrekking tot het bestreden besluit 2 overweegt de Raad dat geen sprake is van slechts een herhaling van het bestreden besluit 1. Immers, het bestreden besluit 2 ziet op de toepassing van artikel 39a van de WAO en het bestreden besluit 1 op de toepassing van artikel 47b van de WAO.
4.6. Aan het bestreden besluit 2 ligt het rapport van de bezwaarverzekeringsarts
P.H.H-J. Tjen van 12 december 2008 ten grondslag. Deze arts concludeert daarin dat geen sprake is van toegenomen beperkingen als gevolg van de klachten als die waarvoor appellant een uitkering ontvangt, te weten longklachten. De Raad ziet geen aanleiding om te oordelen dat deze conclusie onjuist is.
Appellant heeft geen medische gegevens ingebracht – die betrekking hebben op de longklachten – die doen twijfelen aan de juistheid van deze conclusie.
4.7. Uit hetgeen onder 4.1 tot en met 4.6 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter en H.G. Rottier en C.P.J. Goorden als leden, in tegenwoordigheid van A.L. de Gier als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 december 2010.