de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 11 februari 2009, 07/2696 (hierna: aangevallen uitspraak),
[Betrokkene], wonende te [woonplaats] (hierna: betrokkene)
Datum uitspraak: 22 december 2010
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. I.J. Blekman, werkzaam bij ABVAKABO FNV te Zoetermeer, een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 november 2010, waar namens appellant is verschenen mr. drs. F.A. Steeman. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. M.A.M.M. Verspagen, kantoorgenoot van opvolgende gemachtigde mr. A. Simsek.
1.1. Betrokkene is op 23 september 2004 uitgevallen in zijn werkzaamheden als raadgever na een kaakoperatie in verband met een slaapapnoesyndroom. Aan deze operatie heeft betrokkene een zenuwbeschadiging overgehouden. Daarnaast is sprake van knie-, rug- en psychische klachten.
1.2. In het kader van zijn aanvraag om een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is betrokkene op 15 september 2006 onderzocht door de verzekeringsarts P. Dienske. Deze arts heeft als diagnose status na zenuwletsel en een aanpassingsstoornis met depressieve stemming, goeddeels in remissie gesteld en een zogenoemde Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) opgesteld. De knie- en rugklachten van betrokkene hebben geen aanleiding gegeven voor beperkingen in de FML, omdat die klachten volgens de verzekeringsarts niet goed te objectiveren zijn. De arbeidsdeskundige H. Drenth heeft vervolgens aan de hand van (theoretische) functies het verlies aan verdiencapaciteit vastgesteld op 13,91%. Bij besluit van 16 november 2006 heeft appellant vastgesteld dat voor betrokkene bij het einde van de wachttijd, 21 september 2006, geen recht op WIA-uitkering is ontstaan op de grond dat de mate van arbeidsongeschiktheid minder dat 35% bedraagt. Betrokkene heeft daartegen bezwaar gemaakt.
1.3. In de bezwaarprocedure heeft betrokkene aangevoerd dat zijn knie-, rug- en psychische klachten niet juist zijn vastgesteld en dat ten onrechte geen beperking op het aspect spreken is aangenomen. Betrokkene ondervindt vermoeidheidsklachten als gevolg van langdurig spreken en is hierdoor niet in staat om fulltime arbeid te verrichten. Ter ondersteuning van zijn standpunt is informatie afkomstig van drs. T.M. Cornelisse-Claassen, gezondheidszorgpsycholoog, overgelegd. Bezwaarverzekeringsarts R.H.J. van Glabbeek heeft na onderzoek van betrokkene en na het meewegen van die informatie geoordeeld dat er geen medische redenen zijn om af te wijken van het primaire medische oordeel. Bij besluit van 22 augustus 2007 (hierna: bestreden besluit) heeft appellant het bezwaar ongegrond verklaard.
2.1. Betrokkene heeft in beroep zijn bezwaren herhaald en informatie van zijn huisarts overgelegd. Bezwaarverzekeringsarts Van Glabbeek heeft geen aanleiding gevonden om op medische gronden andere beperkingen aan te nemen. Bezwaararbeidsdeskundige G.J.W. van der Hulst heeft de functies bezien, functies bijgeduid en na een toelichting op de mogelijke overschrijdingen onveranderd een mate van arbeidsongeschiktheid van minder dan 35% vastgesteld.
2.2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van betrokkene gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en appellant opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in die uitspraak is overwogen. De rechtbank heeft bij haar uitspraak overwogen dat het bestreden besluit een deugdelijke medische grondslag ontbeert. Door de (bezwaar)verzekeringsartsen is onvoldoende inzichtelijk gemaakt waarom de medische beperkingen van betrokkene juist zijn vastgesteld. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de rug- en knieklachten onvoldoende onderzocht, had de gezondheidszorgpsycholoog in verband met de psychische klachten nader bevraagd moeten worden en is in de FML ten onrechte geen beperking op het aspect spreken aangenomen.
3.1. In hoger beroep heeft appellant zich op het standpunt gesteld dat het onderzoek van de (bezwaar)verzekeringsartsen naar alle door betrokkene geclaimde klachten voldoende zorgvuldig is geweest. In dat verband is verwezen naar de bevindingen van de verzekeringsarts Dienske, die voor de rug- en knieklachten geen objectivering heeft gevonden om verdergaande beperkingen in de FML op te nemen en de psychische gezondheidstoestand van betrokkene afdoende heeft beoordeeld. Bezwaarverzekeringsarts Van Glabbeek, die betrokkene ook heeft gezien, heeft zich geconformeerd aan deze bevindingen en voor wat betreft de psychische klachten geconcludeerd dat betrokkene zich eind januari 2007, vier maanden na de datum in geding, heeft aangemeld bij zijn gezondheidszorgpsycholoog. Appellant heeft erkend dat voor het spraakprobleem een beperking in de FML had moeten worden opgenomen, maar onder verwijzing naar het rapport van de bezwaararbeidsdeskundige Van der Hulst gesteld dat voortdurend of veelvuldig spreken geen belastend onderdeel vormt van de geselecteerde functies.
3.2. Betrokkene heeft in verweer zijn standpunt herhaald met betrekking tot zijn vastgestelde belastbaarheid.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Anders dan de rechtbank heeft de Raad geen aanknopingspunten gevonden om te twijfelen aan de bevindingen en conclusies van de betrokken (bezwaar)verzekeringsartsen. Naar het oordeel van de Raad is in de rapporten van deze artsen duidelijk aangeven in hoeverre de door betrokkene aangegeven knie-, rug- en psychische klachten kunnen worden geobjectiveerd en waarom de gegevens van de
behandelende gezondheidszorgpsycholoog en huisarts geen aanleiding hebben gegeven tot het aannemen van verdergaande beperkingen in de FML. De Raad neemt voor de juistheid en volledigheid van de bij betrokkene vastgestelde beperkingen voorts in aanmerking dat in hoger beroep door de bezwaarverzekeringsarts voor het spraakprobleem alsnog een beperking is aangenomen. De Raad concludeert hiermee dat de beperkingen van betrokkene juist zijn vastgesteld.
4.2. Uitgaande van de juistheid van de vastgestelde belastbaarheid, zijn de aan de schatting ten grondslag gelegde functies terecht als geschikt voor betrokkene aangemerkt. Blijkens de rapporten van de bezwaararbeidsdeskundige Van der Hulst zijn alle mogelijke overschrijdingen voldoende toegelicht en levert het spraakprobleem van betrokkene geen overschrijding op omdat in geen van de geselecteerde functies voortdurend of veelvuldig spreken een onderdeel van die functies is. Appellant heeft dus terecht de mate van arbeidsongeschiktheid van betrokkene per 21 september 2006 vastgesteld op minder dan 35%.
5. Op grond van het overwogene onder 4.1 en 4.2 is de Raad van oordeel dat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd en het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond dient te worden verklaard.
6. De Raad acht, waar de juiste medische motivering van het bestreden besluit pas in hoger beroep door appellant is gegeven, termen aanwezig om appellant op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht te veroordelen in de proceskosten van betrokkene in beroep en in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 644,-- voor verleende rechtsbijstand in beroep en op € 644,-- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep.
De Centrale Raad van Beroep,
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep ongegrond;
Veroordeelt het Uwv in de proceskosten van betrokkene in beroep en in hoger beroep tot een bedrag van € 1.288,--;
Bepaalt dat het Uwv aan betrokkene het betaalde griffierecht van € 39,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter en H.G. Rottier en C.P.J. Goorden als leden, in tegenwoordigheid van A.L. de Gier als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 december 2010.