ECLI:NL:CRVB:2010:BO8459

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-4336 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking bijstand wegens inkomsten uit handel in marihuana en afwijzing aanvraag bijstand

In deze zaak gaat het om de intrekking van de bijstandsuitkering van appellant, die samen met zijn partner sinds 1995 een bijstandsuitkering ontving. De intrekking vond plaats op 30 juli 2004, met terugwerkende kracht tot 1 oktober 2003, op basis van de veronderstelling dat appellant marihuana had verhandeld. In 2007 dienden appellant en zijn partner een nieuwe aanvraag in voor bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB). Het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Venlo weigerde deze aanvraag, omdat zij niet alle gevraagde gegevens tijdig hadden overgelegd. De rechtbank verklaarde het beroep van appellant tegen deze weigering ongegrond.

In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep de zaak beoordeeld. De Raad oordeelde dat het College de aanvraag van 16 mei 2007 ten onrechte had opgevat als een verzoek om bijstand met terugwerkende kracht. De Raad stelde vast dat appellant en zijn partner de benodigde gegevens voor de beoordeling van hun recht op bijstand hadden overgelegd. De Raad concludeerde dat het College niet bevoegd was om de aanvraag niet in behandeling te nemen op basis van artikel 4:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De Raad vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van appellant gegrond. Het College werd opgedragen om een nieuw besluit op bezwaar te nemen, waarbij het College ook moest onderzoeken of appellant en zijn partner in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerden vanaf de aanvraagdatum. Tevens werd het College veroordeeld in de proceskosten van appellant, die op € 966,-- werden begroot, en moest het College het griffierecht van in totaal € 146,-- vergoeden.

Uitspraak

08/4336 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 17 juli 2008, 07/1860 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Venlo (hierna: College)
Datum uitspraak: 14 december 2010
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op 2 november 2010. Partijen zijn, met voorafgaand bericht, niet verschenen.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant en zijn partner, [B.] (hierna: [B.]), ontvingen vanaf 1995 een bijstandsuitkering naar de norm voor gehuwden. Bij besluit van 30 juli 2004 heeft het College de bijstand van appellant met ingang van 1 oktober 2003 ingetrokken op de grond dat aannemelijk wordt geacht dat appellant marihuana heeft verhandeld, waarvan de totale waarde is begroot op een bedrag van € 89.848,48.
1.2. Op 16 mei 2007 hebben appellant en [B.] een aanvraag ingediend om bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB). In het kader van deze aanvraag hebben zij op verzoek van het College bewijsstukken en andere informatie overgelegd, waaronder afschriften van twee bankrekeningen op naam van respectievelijk appellant en [B.] over de drie maanden voorafgaand aan de aanvraagdatum.
1.3. In vervolg hierop heeft het College appellant en [B.] verzocht aanvullende gegevens over te leggen. Het ging daarbij onder meer om:
- een schriftelijke verklaring, voorzien van deugdelijke en verifieerbare bewijsstukken, waaruit kan worden opgemaakt hoe zij in hun levensonderhoud hebben voorzien, nu er op de overgelegde bankafschriften geen kasopnames of betalingen in supermarkten zijn aangetroffen;
- een schriftelijke verklaring, voorzien van deugdelijke en verifieerbare bewijsstukken, over de intering van het bedrag van € 89.848,48, en
- schriftelijke en verifieerbare gegevens met betrekking tot appellants betrokkenheid bij de kweek en handel in marihuana.
1.4. In reactie op deze aanvullende verzoeken hebben appellant en [B.] verschillende gegevens overgelegd, waaronder een verklaring van de moeder van [B.] dat zij het gezin van haar dochter sinds geruime tijd geld leent om boodschappen te kunnen doen. Verder heeft appellant aangevoerd dat hij nooit € 89.848,48 heeft ontvangen en dat de overige gevraagde gegevens niet redelijkerwijs noodzakelijk zijn voor de vaststelling van het recht op bijstand.
1.5. Bij besluit van 3 augustus 2007 heeft het College aan appellant en [B.] meegedeeld dat hun aanvraag met toepassing van artikel 4:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet in behandeling wordt genomen op de grond dat zij niet uiterlijk voor 1 augustus 2007 alle gevraagde gegevens hebben overgelegd. Bij besluit van 27 november 2007 heeft het College het bezwaar tegen het besluit van 3 augustus 2007 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het door appellant tegen het besluit van 3 augustus 2007 ingestelde beroep ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant zich gemotiveerd tegen de uitspraak van de rechtbank gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Artikel 4:5, eerste lid, van de Awb bepaalt dat indien de aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag of indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn de aanvraag aan te vullen. Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van deze bepaling is onder meer sprake van een onvolledige of ongenoegzame aanvraag, indien onvoldoende gegevens of bescheiden zijn verstrekt om een goede beoordeling van de aanvraag mogelijk te maken. Daarbij gaat het, gelet op artikel 4:2, tweede lid, van de Awb, om gegevens die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover de aanvrager redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
4.2. Het College heeft blijkens zijn besluitvorming de aanvraag van 16 mei 2007 opgevat als een aanvraag om toekenning van bijstand met terugwerkende kracht tot 2003. De Raad ziet uit de beschikbare gegevens evenwel nergens zichtbaar naar voren komen dat door appellant en [B.] een aanvraag om toekenning van bijstand met terugwerkende kracht werd beoogd. Verder hebben zij in het kader van hun aanvraag geen (bijzondere) omstandigheden gesteld die daarop zouden kunnen duiden. Daarvan uitgaande diende het College te onderzoeken of recht op bijstand bestaat vanaf de aanvraagdatum. Mede gelet op het grote tijdsverloop tussen de intrekking van de bijstand per 1 oktober 2003 en de aanvraag van 16 mei 2007 volgt hieruit dat het verzoek om informatie met betrekking tot de vraag hoe appellant en [B.] in hun levensonderhoud hebben voorzien, zich in beginsel niet verder dient uit te strekken dan de periode van drie maanden voorafgaand aan de aanvraagdatum.
4.3. Gelet op het feit dat appellant en [B.] de voor de beoordeling van het recht op bijstand per de aanvraagdatum benodigde gegevens, waaronder de door de moeder van [B.] afgelegde verklaring, hebben overgelegd en mede in aanmerking genomen hetgeen onder 4.2 is overwogen is de Raad van oordeel dat op de aanvraag van 16 mei 2007 wel inhoudelijk kon worden beslist. Het College was dus niet bevoegd toepassing te geven aan artikel 4:5, eerste lid, van de Awb.
5. De rechtbank heeft hetgeen onder 4.2 en 4.3 is overwogen niet onderkend. De aangevallen uitspraak komt daarom voor vernietiging in aanmerking. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen zal de Raad het beroep gegrond verklaren. Het besluit van 27 november 2007 wordt vernietigd wegens strijd met artikel 4:5, eerste lid, van de Awb. De Raad acht het in dit geval niet aangewezen om het College bij tussenuitspraak op te dragen een nader besluit te nemen en aan de Raad te zenden. Daarbij betrekt de Raad dat uit het proces-verbaal van de zitting van 1 juli 2008 bij de rechtbank Roermond naar voren komt dat inmiddels een bijstandsuitkering aan appellant was toegekend. De Raad zal het College opdragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen. Het in dat kader te verrichten onderzoek van het College zal zich moeten richten op de beantwoording van de vraag of appellant en [B.] (ook) in de periode voorafgaand aan de datum van toekenning - te rekenen vanaf de aanvraagdatum van 16 mei 2007 - verkeerden in bijstandbehoevende omstandigheden. Het College zal tevens een beslissing moeten nemen op het verzoek van appellant om vergoeding van de in de bezwaarprocedure gemaakte kosten van rechtsbijstand.
6. De Raad ziet aanleiding het College te veroordelen in de proceskosten van appellant. Deze kosten worden begroot op € 644,-- in beroep en op € 322,-- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep gegrond;
Vernietigt het besluit van 27 november 2007;
Bepaalt dat het College een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak;
Veroordeelt het College in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 966,--, te betalen aan de griffier van de Raad;
Bepaalt dat het College aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 146,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door C. van Viegen als voorzitter en A.B.J. van der Ham en C.H. Bangma als leden, in tegenwoordigheid van N.M van Gorkum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 december 2010.
(get.) C. van Viegen.
(get.) N.M. van Gorkum.
BvW