ECLI:NL:CRVB:2010:BO7990

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-6275 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake weigering WIA-uitkering op basis van medische grondslag

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 december 2010 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om een WIA-uitkering toe te kennen. Appellante, die eerder een WAO-uitkering ontving, had zich op 1 oktober 2005 ziek gemeld vanwege darmklachten en verergering van gewrichtsklachten. De Raad heeft in hoger beroep geen aanleiding gezien om de medische grondslag van het bestreden besluit te betwisten. De Raad oordeelt dat het medisch onderzoek zorgvuldig is uitgevoerd en dat het Uwv de belastbaarheid van appellante niet heeft overschat. De Raad heeft de conclusies van bezwaarverzekeringsarts W.C. Hovy onderschreven, die in zijn rapporten de medische situatie van appellante heeft beoordeeld en geen nieuwe medische gegevens heeft aangetroffen die een andere conclusie rechtvaardigen. De Raad heeft ook de expertiserapporten van psychiater A.R. Hertroijs en psychologe L. Renes in overweging genomen, maar deze gaven geen aanleiding om de eerdere oordelen te herzien. De Raad bevestigt dat de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit voldoende is en dat de functies die aan de schatting ten grondslag liggen, medisch geschikt zijn voor appellante. De uitspraak van de rechtbank Utrecht van 6 oktober 2009, die het beroep van appellante ongegrond verklaarde, wordt bevestigd. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

09/6275 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante] wonende te [woonplaats] (hierna: appellante)
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 6 oktober 2009, 08/1980 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 15 december 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft H.J.A. Aerts hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 17 februari 2010 heeft Aerts een brief van 4 februari 2010 van psychiater A.R. Hertroijs ingezonden.
Bij brief van 25 mei 2010 heeft Aerts een brief van 20 april 2010 van psychologe L. Renes, werkzaam bij de GGMD, ingezonden, evenals een rapportage van re-integratiebedrijf Fama van 3 oktober 2005.
Het Uwv heeft hierop gereageerd bij brief van 9 juni 2010, waarbij een rapport is gevoegd van 5 juni 2010 van bezwaarverzekeringsarts W.C. Hovy.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 september 2010. Appellante is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Namens het Uwv is verschenen mr. A.E.M. Kuppens.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellante heeft van 15 februari 2000 tot 31 maart 2001 een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) ontvangen, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%.
1.2. Op 1 oktober 2005 heeft appellante zich ziek gemeld vanuit een uitkeringssituatie op grond van de Werkloosheidswet (WW) wegens darmklachten en verergering van gewrichtsklachten. Daarvoor was zij laatstelijk werkzaam als administratief medewerkster voor 23 uur per week.
1.3. In het kader van een arbeidsongeschiktheidsbeoordeling op grond van de de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft verzekeringsarts
M.E.P.M. Wirtz dossierstudie verricht en appellante onderzocht tijdens een spreekuur. In zijn rapport van 19 oktober 2007 heeft Wirtz geconcludeerd dat er sprake is van andere klachten dan waarvoor appellante eerder een WAO-uitkering heeft ontvangen. Gelet hierop is een wachttijd van 104 weken van toepassing. De verzekeringsarts heeft voor appellante een urenbeperking tot 20 uur per week aangenomen. Daarnaast is appellante aangewezen op fysiek minder belastend werk en is appellante beperkt wat betreft stressbestendigheid en sociale interactie met mensen. De belastbaarheid van appellante is weergegeven in de zogenoemde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 25 oktober 2007. Vervolgens heeft arbeidsdeskundige J.G.M. de Kruif in zijn rapport van 20 november 2007 na functieduiding het verlies aan verdiencapaciteit berekend op minder dan 35% Dienovereenkomstig heeft het Uwv bij besluit van 3 december 2007 geweigerd appellante met ingang van 28 september 2007 in aanmerking te brengen voor een WIA-uitkering. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
2. Het medisch onderzoek in de bezwaarfase is verricht door bezwaarverzekeringsarts W.C. Hovy. Deze verzekeringsarts heeft appellante onderzocht en heeft de tijdens de bezwaarfase verkregen medische informatie bij zijn beoordeling betrokken. In zijn rapport van 11 april 2008 heeft Hovy geconcludeerd dat achteraf gesteld kan worden dat de toename van klachten bij appellante in oktober 2005 wel samenhing met de ziekteoorzaak waarvoor appellante eerder een WAO-uitkering heeft ontvangen. Er zijn volgens hem echter geen overtuigende argumenten om de belastbaarheid van appellante na mei 2006 - als de behandeling voor de sarcoïdose is afgerond - als verder gewijzigd te beschouwen ten opzichte van de FML van 27 mei 2008, welke overeenkomt met de FML van 25 oktober 2007. Vervolgens heeft bezwaararbeidsdeskundige R. Stroband het verlies aan verdiencapaciteit van appellante per 1 mei 2006 berekend op 19,48%. Bij besluit van 5 juni 2008 (hierna: bestreden besluit) is het bezwaar van appellante tegen het besluit van 3 december 2007 gegrond verklaard, in die zin dat aan appellante met ingang van 31 oktober 2005 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) is toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Met ingang van 1 mei 2006 is de WAO-uitkering herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%.
3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank, kort weergegeven, geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest en dat het besluit op een voldoende medische grondslag berust. Naar het oordeel van de rechtbank heeft bezwaarverzekeringsarts Hovy in zijn rapport van 13 maart 2009 het standpunt van psychiater A.R. Hertroijs dat appellante op en na 1 mei 2006 geen duurzaam benutbare mogelijkheden heeft, zoals vervat in zijn expertiserapport van 26 februari 2009, afdoende weerlegd. Ten aanzien van de arbeidskundige grondslag heeft de rechtbank, mede gelet op de arbeidskundige rapporten van 28 mei 2008 en 26 augustus 2009, geen aanknopingspunten gezien om de aan de schatting ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht voor appellante ongeschikt te achten.
4. In hoger beroep heeft appellante haar eerder ingenomen standpunt herhaald dat zij vanwege haar fysieke en psychische klachten niet in staat is om passende arbeid, en in het bijzonder de geduide functies, te verrichten. Daarnaast dient volgens appellante een verdergaande urenbeperking aangenomen te worden. Voorts is naar mening van appellante onvoldoende rekening gehouden met het door haar in beroep ingebrachte expertiserapport van psychiater Hertroijs.
5.1. De Raad overweegt als volgt.
5.2. De Raad heeft in het hoger beroep van appellante geen aanleiding gezien over de medische grondslag van het bestreden besluit een ander oordeel te geven dan de rechtbank. Evenals de rechtbank is de Raad van oordeel dat de medische grondslag berust op een zorgvuldig onderzoek. Tevens ziet de Raad geen grond voor het oordeel dat het Uwv de belastbaarheid van appellante heeft overschat. Wat betreft expertiserapport van Hertroijs kan de Raad zich vinden in de opvatting van bezwaarverzekeringsarts Hovy, zoals vervat in zijn rapportage van 13 maart 2009, dat Hertroijs zijn conclusie dat appellante geen duurzaam benutbare mogelijkheden heeft, voornamelijk heeft gebaseerd op het klachtenpatroon van appellante en niet aan de hand van een objectief medische onderbouwing genoegzaam heeft gemotiveerd. De Raad heeft een dergelijke objectief medische onderbouwing evenmin aangetroffen in de door Hertroijs in beroep gegeven reactie van 17 april 2009 noch in zijn in hoger beroep gegeven nadere reactie van 4 februari 2010. De in hoger beroep namens appellante overgelegde brief van 20 april 2010 van psychologe Renes en de rapportage van 3 oktober 2005 van re-integratiebedrijf Fama leiden de Raad evenmin tot een ander oordeel ten aanzien van de medische grondslag van het bestreden besluit. In de rapportage van 5 juni 2010 heeft bezwaarverzekeringsarts Hovy genoegzaam gemotiveerd dat deze stukken geen nieuwe medische gegevens bevatten en daarom geen aanleiding geven om voor appellante meer beperkingen aan te nemen. In het voorgaande ligt besloten dat de Raad geen aanleiding ziet voor het benoemen van een onafhankelijke deskundige, zoals verzocht door appellante.
5.3. Tevens is de Raad met de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit op een voldoende arbeidskundige grondslag berust. De Raad heeft, uitgaande van de juistheid van de vastgestelde belastbaarheid, geen grond om te oordelen dat de in de bezwaarfase aan de schatting ten grondslag gelegde functies van inpakker (sbc-code 111190), productiemedewerker industrie (sbc-code 111180) en machinaal metaalbewerker (sbc-code 264122) voor appellante in medisch opzicht niet geschikt zijn te achten.
5.4. Uit de overwegingen 5.2 en 5.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier als voorzitter en B.M. van Dun en J. Riphagen als leden, in tegenwoordigheid van M.A. van Amerongen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 december 2010.
(get.) H.G. Rottier.
(get.) M.A. van Amerongen.
IvR