[appellant] en [appellante], beiden wonende te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 27 juni 2008, 07/2157 (hierna: aangevallen uitspraak),
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Sittard-Geleen (hierna: College)
Datum uitspraak: 14 december 2010
Namens appellanten heeft mr. P.H.A. Brauer, advocaat te Heerlen, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft gevoegd met de zaken 08/595 IOAW, 08/1574 WWB, 08/4070 WWB, 08/4598 WWB, 08/4742 WWB en 10/5969 WWB plaatsgevonden op 2 november 2010. Appellanten zijn niet verschenen. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door K.M.H. Ummels-Schmitz, werkzaam bij de gemeente Sittard-Geleen.
Na het onderzoek ter zitting zijn de gevoegde zaken weer gesplitst. In deze zaken wordt heden afzonderlijk uitspraak gedaan.
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellanten hebben op 1 mei 2007 een aanvraag ingediend om bijzondere bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) voor de aflossing van een huurschuld en een schuld aan het energiebedrijf. Bij besluit van 14 juni 2007 heeft het College deze aanvraag afgewezen.
1.2. Bij besluit van 30 oktober 2007 heeft het College het bezwaar tegen het besluit van 14 juni 2007 ongegrond verklaard. Het College heeft zich op het standpunt gesteld dat appellanten steeds hebben beschikt over een inkomen gelijk aan of hoger dan het voor hen geldende bijstandsniveau, zodat zij de beschikking hadden over middelen om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te kunnen voorzien. Er is niet gebleken van dringende redenen om desondanks bijzondere bijstand toe te kennen. De schulden zijn niet ontstaan door een gebrek aan inkomsten of als gevolg van plotseling opkomende noodzakelijke bestaanskosten, maar door een verkeerde besteding van het inkomen. Appellanten hebben veel geld van hun bankrekening opgenomen maar het geld niet besteed aan de vaste lasten of aan de aflossing van schulden. Er is sprake geweest van een traject van bewindvoering en schuldsanering. Dit traject is door eigen toedoen van appellanten beëindigd, omdat zij de gemaakte afspraken niet zijn nagekomen. Het nakomen van betalingsverplichtingen is de verantwoordelijkheid van appellanten zelf en niet van het College.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 30 oktober 2007 ongegrond verklaard.
3. Appellanten hebben zich in hoger beroep tegen deze uitspraak gekeerd. Aangevoerd is dat zij reeds lang in een problematische schuldensituatie verkeren. Appellant heeft weliswaar een eigen verantwoordelijkheid, maar hij blijkt die verantwoordelijkheid niet aan te kunnen door psychische en sociale problematiek. In het verleden is bijzondere bijstand toegekend voor een energieschuld. Niet valt in te zien waarom dit nu is geweigerd. Het traject van bewindvoering en schuldhulpverlening is buiten toedoen van appellanten beëindigd. Er zijn destijds fouten gemaakt door de bewindvoerder. Tijdens de bewindvoering zijn schulden niet afbetaald en bij de beëindiging daarvan zijn nieuwe schulden ontstaan. Inmiddels is het gas afgesloten en dreigt huisuitzetting. Appellanten hebben niet het vermogen om zelf uit de schulden te komen. Het College had appellanten en hun kinderen niet aan hun lot mogen overlaten en had de gevraagde bijzondere bijstand moeten toekennen, eventueel onder het stellen van expliciete voorwaarden inzake bewindvoering of ondercuratelestelling.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Ingevolge artikel 13, eerste lid, aanhef en onder f, van de WWB heeft degene die bijstand vraagt ter gedeeltelijke of volledige aflossing van een schuldenlast en die overigens bij het ontstaan van de schuldenlast, dan wel nadien, beschikte of beschikt over de middelen om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien, geen recht op bijstand.
4.2. Bij het ontstaan van de schulden beschikten appellanten over de middelen om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien. Gelet hierop is in dit geval, behoudens zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 49, aanhef en onder b, van de WWB, geen plaats voor verlening van bijzondere bijstand.
4.3. De Raad is met het College en de rechtbank van oordeel dat in dit geval geen sprake is van zeer dringende redenen in de onder 4.2 bedoelde zin. De door appellanten aangevoerde grond dat het ontstaan van de schulden hen niet is aan te rekenen treft geen doel. Het College heeft in 2005 bijstand verleend voor een energieschuld onder de voorwaarde dat appellanten zouden meewerken aan bewindvoering en schuldsanering. De bewindvoering is eind 2006 beëindigd, omdat appellanten - tegen de afspraken in - geld opnamen van de rekening die bedoeld was voor het betalen van de vaste lasten. Daarbij ging het over de periode september en oktober 2006 om een totaalbedrag van € 2.400,--, waarvan een deel volgens appellanten is besteed aan diverse gebruiksgoederen. Hierdoor konden de vaste lasten niet betaald worden en zijn nieuwe schulden ontstaan. De schuldsanering is beëindigd, omdat appellanten zich niet aan de afspraken hebben gehouden. De stelling dat hun handelwijze hen niet is aan te rekenen vanwege psychische en sociale problemen kan appellanten reeds niet baten, nu zij geen objectieve medische gegevens hebben overgelegd waaruit dit blijkt. Ook de stelling dat er fouten zijn gemaakt bij de bewindvoering is niet onderbouwd. De stelling dat het gas is afgesloten en een huisuitzetting dreigt slaagt evenmin. Het College heeft erop gewezen dat appellanten regelingen hebben getroffen met betrekking tot betaling van de huur en elektriciteit en dat van een dreigende huisuitzetting geen sprake is. Voor zover appellanten van het gas zijn afgesloten, is gesteld noch gebleken dat dit reeds ten tijde van het primaire besluit het geval was. Bovendien blijkt uit het dossier dat appellanten in maart en april 2007, dus kort voor de datum van dit besluit opnieuw grote bedragen van hun rekening hebben opgenomen van in totaal € 3.580,--. Appellant heeft hiervoor fietsen voor twee van zijn kinderen gekocht en diverse andere niet nader gespecificeerde goederen. Dat appellanten kennelijk hun inkomen aan andere zaken hebben besteed dan aan betaling van de vaste lasten, waaronder de gasrekening, dient voor eigen rekening en risico te blijven en kan niet op de WWB worden afgewenteld.
4.4. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak dient daarom te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.H.M. Roelofs als voorzitter en J.N.A. Bootsma en E.J.M. Heijs als leden, in tegenwoordigheid van C. de Blaeij als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 december 2010.