ECLI:NL:CRVB:2010:BO7262

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-2728 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning bijzondere bijstand voor kosten bewindvoering met terugwerkende kracht

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 november 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Alkmaar. De zaak betreft de aanvraag van betrokkene voor bijzondere bijstand voor de kosten van bewindvoering, die hij had ingediend met terugwerkende kracht vanaf 10 mei 2007. Appellant, het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Den Helder, had de aanvraag afgewezen, omdat deze niet tijdig was ingediend. De rechtbank had het besluit van appellant vernietigd en hem opgedragen een nieuw besluit te nemen, omdat zij van mening was dat appellant regelmatig bijzondere bijstand met terugwerkende kracht toekende in vergelijkbare gevallen.

De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat de aanvraag van betrokkene niet binnen de door appellant gestelde termijn was ingediend. De Raad heeft vastgesteld dat er geen bijzondere omstandigheden waren die rechtvaardigden dat de bijstand met terugwerkende kracht zou worden verleend. De Raad heeft benadrukt dat de wetgeving inzake de WWB geen ruimte biedt voor het verlenen van bijstand over een periode voorafgaand aan de aanvraagdatum, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn. De Raad heeft geconcludeerd dat de omstandigheid dat betrokkene in een andere gemeente wel bijstand met terugwerkende kracht had ontvangen, niet betekent dat appellant ook verplicht was om dit te doen.

Uiteindelijk heeft de Raad het hoger beroep van appellant gegrond verklaard, de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd en het beroep van betrokkene ongegrond verklaard. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

09/2728 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Den Helder (hierna:
appellant)
tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 23 april 2009, 08/1783 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
[Betrokkene], wonende te [woonplaats] (hierna: betrokkene)
en
appellant
Datum uitspraak: 23 november 2010
1. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. J. Spanjaard, advocaat te Den Helder, een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 oktober 2010. Voor betrokkene is verschenen mr. Spanjaard. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door A.C.J. Akker, werkzaam bij de gemeente Den Helder.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Betrokkene ontvangt sinds 19 juni 2006 bijstand op grond van de Wet werk
en bijstand (WWB), laatstelijk naar de norm voor een alleenstaande ouder.
1.2. Bij beschikking van de kantonrechter van 10 mei 2007, verzonden op 29 mei
2007, is betrokkene met ingang van de datum van de beschikking onder bewind gesteld met benoeming van de Stichting beschermingsbewind Meerderjarigen Den Helder (hierna: Bureau Kwaaitaal) als bewindvoerder.
1.3. Betrokkene heeft een aanvraag om bijzondere bijstand ingediend voor de kosten van de bewindvoering vanaf 10 mei 2007, bestaande uit een eenmalig bedrag van € 400,-- (zogenoemde aanvangskosten) en een maandelijks bedrag van € 84,--. Appellant heeft de aanvraagdatum vastgesteld op 29 juni 2007.
1.4. Bij besluit van 17 augustus 2007 heeft appellant over de periode van 29 juni 2007 tot 1 juni 2008 bijzondere bijstand ter voorziening in de kosten van bewindvoering toegekend tot een bedrag van € 84,-- per maand. De aanvraag om bijzondere bijstand voor vergoeding van de aanvangskosten en de over de periode van 10 mei 2007 tot
29 juni 2007 gemaakte maandelijkse kosten heeft appellant met toepassing van artikel 44 van de WWB afgewezen.
1.5. Bij besluit van 13 mei 2008 heeft appellant het tegen het besluit van 17 augustus 2007 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank - met bepalingen omtrent proceskosten en griffierecht - het beroep tegen het besluit van 13 mei 2008 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en appellant opdracht gegeven een nieuw besluit op het bezwaar te nemen. De rechtbank heeft uit het verslag van de hoorzitting van 22 april 2008 en het verweerschrift van 24 juni 2008 opgemaakt dat appellant regelmatig met terugwerkende kracht bijzondere bijstand heeft toegekend voor bewindvoerings- en aanvangskosten, ook indien geen sprake is van bijzondere omstandigheden. Hierin heeft de rechtbank aanleiding gezien om het besluit van 13 mei 2008 wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht te vernietigen. Bij het geven van een opdracht tot het nemen van een nieuw besluit op bezwaar is de rechtbank er vanuit gegaan dat appellant buitenwettelijk begunstigend beleid voert.
3. Appellant heeft zich tegen de uitspraak van de rechtbank gekeerd. Daarbij is aangevoerd dat appellant bijzondere bijstand voor kosten van bewindvoering verleent, indien de aanvraag daarvoor is ingediend op de dag van de ontvangst van de beschikking van de kantonrechter dan wel binnen enkele dagen daarna. Omdat appellant er vanuit gaat dat pas na de ontvangst van de beschikking kosten worden gemaakt, worden deze aanvragen geacht aldus tijdig - en derhalve niet met terugwerkende kracht - te zijn ingediend. Appellant heeft voorts ontkend buitenwettelijk begunstigend beleid te voeren.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Niet is betwist dat tussen de ontvangst van de beschikking van de kantonrechter en het indienen van de aanvraag om bijzondere bijstand voor kosten van bewindvoering bijna een maand is verstreken. Hiermee staat vast dat de aanvraag niet is ingediend binnen de door appellant daarvoor gestelde termijn. De Raad heeft voorts uit de stukken en het verhandelde ter zitting niet kunnen opmaken dat appellant (buitenwettelijk begunstigend) beleid voert ter zake van verlening van bijzondere bijstand voor kosten van bewindvoering.
4.2. Vaststaat dat de thans nog aan de orde zijnde kosten zijn opgekomen voor de datum van de aanvraag, zodat sprake is van een aanvraag om bijstand met terugwerkende kracht. Volgens vaste rechtspraak van de Raad inzake de toepassing van de artikelen 43 en 44 (tekst tot 1 januari 2009) van de WWB wordt in beginsel geen bijstand verleend over een periode voorafgaand aan de datum waarop de bijstandsaanvraag is ingediend en/of de melding bij de Centrale Organisatie werk en inkomen heeft plaatsgevonden. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken wanneer bijzondere omstandigheden dit rechtvaardigen.
4.3. De Raad is met appellant van oordeel dat in hetgeen door betrokkene is aangevoerd geen bijzondere omstandigheden zijn gelegen om bijstand te verstrekken over een periode voorafgaande aan de aanvraagdatum van 29 juni 2007. Niet is gebleken dat betrokkene de aanvraag niet op een eerder tijdstip had kunnen indienen. De omstandigheid dat betrokkene na de ontvangst van de beschikking van de kantonrechter op 30 mei 2007 nog een beheerrekening heeft moeten aanvragen, hetgeen enige tijd in beslag heeft genomen, laat onverlet dat betrokkene op een eerder tijdstip bijstand had kunnen aanvragen. De gegevens van de beheerrekening hadden naderhand aan appellant kunnen worden toegestuurd.
4.4. De omstandigheid dat, zoals betrokkene nog heeft aangevoerd, de kosten waarvoor betrokkene een aanvraag heeft ingediend door appellant worden aangemerkt als noodzakelijke kosten van het bestaan, doen aan het vorenstaande niet af. Dat in een andere gemeente in een vergelijkbaar geval wel bijzondere bijstand met terugwerkende kracht wordt verleend, betekent voorts niet dat appellant gehouden is ook aan betrokkene bijzondere bijstand met terugwerkende kracht te verlenen. De WWB voorziet immers in een gedecentraliseerde uitvoering waarmee de mogelijkheid van een verschillende uitvoering per gemeente gegeven is.
4.5. Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep slaagt, zodat de aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen zal de Raad het beroep van betrokkene ongegrond verklaren.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door C. van Viegen als voorzitter en J.F. Bandringa en C.G. Kasdorp als leden, in tegenwoordigheid van J.R.K.A.M. Waasdorp als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 november 2010.
(get.) C. van Viegen.
(get.) J.R.K.A.M Waasdorp.
RB