de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 2 december 2009, 09/883 (hierna: aangevallen uitspraak),
[betrokkene], wonende te [woonplaats] (hierna: betrokkene)
de hoofddirectie van de Informatie Beheer Groep (IB-Groep).
Datum uitspraak: 10 december 2010
In dit geding is een uitspraak aan de orde over een besluit dat is genomen door de IB-Groep. Op 1 januari 2010 is de Wet van 15 oktober 2009 tot intrekking van de Wet verzelfstandiging informatiseringsbank en wijziging van diverse wetten in verband met de oprichting van de Dienst Uitvoering Onderwijs in werking getreden. Als gevolg hiervan is de IB-Groep opgehouden te bestaan. Ingevolge artikel XXI, eerste lid, van de wet treedt in dit geding appellant in de plaats van de IB-Groep. In deze uitspraak wordt onder appellant tevens verstaan de IB-Groep.
Appellant heeft hoger beroep ingesteld en betrokkene heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 oktober 2010.
Appellant was vertegenwoordigd door mr. G.J.M. Naber. Betrokkene is niet verschenen.
1.1. Bij besluiten van 10 april 2009 is de aan betrokkene toegekende studiefinanciering over het studiejaar 2008/2009 herzien. Voorts is ten laste van hem een OV-schuld vastgesteld.
1.2. Het door betrokkene daartegen gemaakte bezwaar is bij besluit van appellant van 11 mei 2009 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van betrokkene tegen dat besluit gegrond verklaard en dat besluit vernietigd. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat appellant niet (deugdelijk) heeft gemotiveerd waarom een schakeljaar, zoals betrokkene dat aan de Katholieke Universiteit Leuven volgt, gelijk is te stellen aan een schakeljaar aan een Nederlandse onderwijsinstelling. Appellant heeft er geen blijk van gegeven de registratie in het Centraal Register Opleidingen Hoger Onderwijs (CROHO) te hebben geraadpleegd en evenmin het Nuffic om advies gevraagd.
3. Appellant heeft tegen deze uitspraak aangevoerd dat schakelprogramma’s geen deel uitmaken van de bachelor- of masterfase in de zin van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek en dus geen recht geven op studiefinanciering. Het CROHO bevat enkel Nederlandse opleidingen en geen schakelprogramma’s. Advies vragen bij het Nuffic ten aanzien van schakelprogramma’s heeft evenmin zin. Betrokkene heeft geen verkort bachelorprogramma gevolgd want voor de door betrokkene gevolgde studie bestaat dat niet. Ter ondersteuning van zijn standpunt heeft appellant informatie van de website van de Katholieke Universiteit Leuven overgelegd.
4. Volgens betrokkene heeft de rechtbank terecht overwogen dat het besluit van 11 mei 2009 onvoldoende gemotiveerd is. Hij heeft voorts aangegeven dat hij een verkorte bacheloropleiding volgt.
5.1. De Raad overweegt als volgt.
5.2. Evenals de rechtbank is de Raad van oordeel dat appellant in het besluit van 11 mei 2009 onvoldoende heeft gemotiveerd dat de door betrokkene gevolgde opleiding geen recht geeft op studiefinanciering. De enkele motivering dat voor een schakeljaar nimmer recht bestaat op studiefinanciering is daartoe onvoldoende. Uit het beleid van appellant, zoals dat op zijn website is gepubliceerd, blijkt immers dat onder bepaalde voorwaarden bij schakelprogramma’s recht bestaat op studiefinanciering. De rechtbank heeft het besluit dus terecht vernietigd.
5.3. De Raad zal vervolgens beoordelen of, gelet op hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de rechtsgevolgen van het besluit van 11 mei 2009 in stand kunnen blijven.
5.4. Uit de door appellant bij het hoger beroepschrift overgelegde informatie van de website van de Katholieke Universiteit Leuven leidt de Raad af dat de door betrokkene gevolgde opleiding Schakelprogramma naar bedrijfskundige masters een schakelprogramma is en geen verkort bachelorprogramma. Deze opleiding voldoet niet aan de voorwaarden bedoeld in 5.2 waaronder voor een schakelprogramma (toch) recht bestaat op studiefinanciering. Gelet op deze nadere motivering heeft appellant op grond van artikel 7.1 van de Wet studiefinanciering 2000 tot herziening van de aan betrokkene toegekende studiefinanciering en de vaststelling van een OV-schuld kunnen overgaan. Dat betrokkene tijdens het eerste studiejaar van deze opleiding wel studiefinanciering heeft gekregen, welke niet is herzien, leidt niet tot een andere conclusie.
5.5. Uit het vorenstaande volgt dat de rechtsgevolgen van het besluit van 11 mei 2009 in stand kunnen blijven.
6. De Raad acht geen termen aanwezig voor toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak;
Bepaalt dat de rechtsgevolgen van het besluit van 11 mei 2009 geheel in stand blijven.
Deze uitspraak is gedaan door G. van der Wiel als voorzitter en J. Brand en I.M.J. Hilhorst-Hagen als leden, in tegenwoordigheid van B.E.H. Bekkers als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 december 2010.