[Appellante], wonende te [adres] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 27 augustus 2009, 08/2089 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 10 december 2010
Namens appellante heeft mr. T.H.M.M. Kusters, werkzaam bij Stichting Achmea Rechtsbijstand, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadien nadere stukken toegezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 oktober 2010. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Kusters. Het Uwv was vertegenwoordigd door mr. R.E.J.P.M. Rutten.
1.1. Appellante is op 14 oktober 2005 voor haar werk als verkoopster voor 38 uur per week uitgevallen in verband met bekkenklachten.
1.2. Bij besluit van 14 februari 2008 heeft het Uwv, gelet op de uitkomst van een geneeskundig en arbeidskundig onderzoek, vastgesteld dat er voor appellante met ingang van 7 februari 2008 geen recht is ontstaan op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) omdat appellante op deze datum minder dan 35% arbeidsongeschikt was.
1.3. Het tegen dit besluit door appellante gemaakte bezwaar is door het Uwv bij besluit van 21 mei 2008 ongegrond verklaard. Daaraan ligt een rapport van de bezwaarverzekeringsarts van 13 mei 2008 ten grondslag. In dit rapport is vermeld dat, mede gelet op informatie die is ingewonnen bij de appellante behandelende orthopedisch chirurg, de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) gehandhaafd kan blijven. De bezwaararbeidsdeskundige heeft berekend dat de mate van arbeidsongeschiktheid op 7 februari 2008 beneden 35% blijft.
2.1. Appellante heeft tegen het besluit van 21 mei 2008 (hierna: het bestreden besluit) beroep ingesteld. Zij heeft aangevoerd dat haar functionele mogelijkheden zijn overschat. Zij meent in het bijzonder dat een urenbeperking aanvaard had moeten worden. Daartoe heeft zij informatie uit maart 2009 van haar huisarts en van haar oefentherapeute Cesar ingezonden, alsook een rapport van de door haar geraadpleegde medisch adviseur D. van Arkel. Appellante meent dat de door het Uwv in aanmerking genomen functies in verband daarmee niet passend zijn.
3. De rechtbank heeft het beroep bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat zij in de stukken geen aanknopingspunten heeft kunnen vinden voor het oordeel dat het Uwv van onjuiste functionele beperkingen is uitgegaan, nu de informatie die appellante heeft ingezonden geen betrekking heeft op de datum van 7 februari 2008 en Van Arkel louter op grond van de stukken heeft gerapporteerd. De rechtbank heeft verder overwogen dat de bij het vervullen van de gehanteerde functies optredende belasting binnen de functionele mogelijkheden van appellante blijft.
4.1. In hoger beroep heeft appellante haar in beroep ingenomen standpunt herhaald. Aanvullend heeft zij rapporten van 6 oktober 2009 en 23 december 2009 van haar medisch adviseur Van Arkel toegezonden. Verder heeft appellante een rapport van 18 augustus 2010 van psychiater dr. A.J.W.M. Trompenaars toegezonden, waarin deze zijn bevindingen heeft vermeld, voor zover voor onderhavig geding van belang, met betrekking tot het persoonlijk en sociaal functioneren van appellante op 7 februari 2008.
4.2. Het Uwv heeft, onderverwijzing naar de reacties van zijn bezwaarverzekeringsarts, verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen omdat er in de (in hoger beroep) nader uitgebrachte rapporten geen medische of arbeidskundige omstandigheden zijn genoemd waarmee geen rekening is gehouden.
5. Het oordeel van de Raad.
5.1.1. De Raad ziet in hetgeen door appellante is aangevoerd onvoldoende grond om aan te nemen dat, met de door het Uwv aangenomen beperkingen die betrekking hebben op 7 februari 2008, appellantes functioneren in arbeid is overschat. Hij overweegt daartoe het volgende.
5.1.2. De verzekeringsarts heeft wat genoemd functioneren betreft, op basis van de bevindingen van dossieronderzoek en haar eigen onderzoek van appellante op 25 januari 2008, geconcludeerd dat appellante vanwege de lichamelijke klachten en tengere lichaamsbouw beperkt was voor zware lichamelijke arbeid. Appellante heeft haar meegedeeld dat zij op dat moment gedurende drie dagen 3,5 uur werkt, de andere dagen voor haar zoontje zorgt, het huishouden verzorgt, aan fitness doet en veel hobby’s heeft. De verzekeringsarts erkent dat er spanningen zijn (geweest), maar stelt dat appellante een actieve, positieve indruk maakt en graag in passend (fulltime) werk wil starten. Voorts heeft de verzekeringsarts gerapporteerd dat appellante op adequate wijze reageert en dat er ten aanzien van aandacht, concentratie en overige cognitieve functies geen bijzonderheden waarneembaar waren. Tijdens het gesprek waren er voor haar geen aanwijzingen voor psychopathologie en/of ernstige persoonlijkheidsproblematiek. In de door de verzekeringsarts opgestelde FML zijn daarom geen beperkingen opgenomen voor persoonlijke en sociaal functioneren. De bezwaarverzekeringsarts heeft in haar rapporten vermeld dat met de FML in voldoende mate rekening is gehouden met de medisch objectiveerbare beperkingen op 7 februari 2008. De Raad sluit niet uit dat, gelet op de nadien uitgebrachte medische rapporten, na deze datum een wijziging in de omschreven belastbaarheid is opgetreden. Met betrekking tot de belastbaarheid op genoemde datum is de Raad evenwel van oordeel dat op zorgvuldige wijze aandacht is besteed aan alle op dat moment aanwezige klachten en mogelijkheden van appellante. Tevens is de Raad van oordeel dat de bij het bestreden besluit aanvaarde beperkingen zijn voorzien van een voldoende draagkrachtige onderbouwing. Hierbij wijst de Raad er nog op dat van een medische behandeling, anders dan bij de oefentherapeute Cesar, bij wie appellante na haar eerste zwangerschap onder behandeling kwam, op 7 februari 2008 nog geen sprake was.
5.2. De Raad is voorts van oordeel dat de in de bezwaarfase gehanteerde functies van wikkelaar (Sbc-code 267050), boekhouder, loonadministrateur (Sbc-code 315040) en productiemedewerker industrie (Sbc-code 111180) in medisch opzicht op 7 februari 2008 voor appellante geschikt waren, uitgaande van de FML en de gegeven arbeidskundige toelichtingen.
5.3. Het voorgaande leidt ertoe dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G. van der Wiel als voorzitter, in tegenwoordigheid van J. Brand en I.M.J. Hilhorst-Hagen als leden, in tegenwoordigheid van B.E.H. Bekkers als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 december 2010.