ECLI:NL:CRVB:2010:BO7194
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen de vaststelling van het WIA-maandloon na bedrijfsongeval
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 25 juli 2008, waarin het beroep van appellant tegen een besluit van het Uwv ongegrond werd verklaard. Appellant, die als isolatie- en plaatmonteur werkte, raakte arbeidsongeschikt na een bedrijfsongeval op 29 maart 2005. Het Uwv kende hem op 14 augustus 2007 een WIA-uitkering toe, vastgesteld op € 1.449,86 bruto per maand, gebaseerd op een WIA-maandloon van € 2.236,99 bruto. Appellant was het niet eens met deze vaststelling en stelde dat zijn salaris van € 2.000,= netto was, wat het Uwv betwistte. De rechtbank oordeelde dat het feitelijk uitbetaalde nettoloon gelijk was aan het brutoloon, en verklaarde het beroep van appellant ongegrond.
In hoger beroep herhaalde appellant zijn stellingen en voegde bewijsstukken toe, waaronder salarisstroken en een verklaring van de werkgever. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat er geen reden was om aan te nemen dat het salaris van appellant een nettobedrag betrof. De Raad concludeerde dat de kantonrechter in een eerder vonnis had geoordeeld dat het salaris van € 2.000,= bruto was, en dat de door appellant overgelegde loonstroken niet overtuigend waren. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.
De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, met G. van der Wiel als voorzitter en J. Brand en I.M.J. Hilhorst-Hagen als leden, in aanwezigheid van griffier B.E.H. Bekkers. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 10 december 2010.