ECLI:NL:CRVB:2010:BO7194

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-5269 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de vaststelling van het WIA-maandloon na bedrijfsongeval

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 25 juli 2008, waarin het beroep van appellant tegen een besluit van het Uwv ongegrond werd verklaard. Appellant, die als isolatie- en plaatmonteur werkte, raakte arbeidsongeschikt na een bedrijfsongeval op 29 maart 2005. Het Uwv kende hem op 14 augustus 2007 een WIA-uitkering toe, vastgesteld op € 1.449,86 bruto per maand, gebaseerd op een WIA-maandloon van € 2.236,99 bruto. Appellant was het niet eens met deze vaststelling en stelde dat zijn salaris van € 2.000,= netto was, wat het Uwv betwistte. De rechtbank oordeelde dat het feitelijk uitbetaalde nettoloon gelijk was aan het brutoloon, en verklaarde het beroep van appellant ongegrond.

In hoger beroep herhaalde appellant zijn stellingen en voegde bewijsstukken toe, waaronder salarisstroken en een verklaring van de werkgever. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat er geen reden was om aan te nemen dat het salaris van appellant een nettobedrag betrof. De Raad concludeerde dat de kantonrechter in een eerder vonnis had geoordeeld dat het salaris van € 2.000,= bruto was, en dat de door appellant overgelegde loonstroken niet overtuigend waren. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, met G. van der Wiel als voorzitter en J. Brand en I.M.J. Hilhorst-Hagen als leden, in aanwezigheid van griffier B.E.H. Bekkers. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 10 december 2010.

Uitspraak

08/5269 WIA
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant] wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 25 juli 2008, 08/19 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 10 december 2010
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld en het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 oktober 2010. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. A.K.J. Plaisier, advocaat te Rotterdam. Het Uwv was vertegenwoordigd door mr. M.K. Dekker.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellant is werkzaam geweest als isolatie- en plaatmonteur. Op 29 maart 2005 is hem een bedrijfsongeval overkomen tengevolge waarvan hij arbeidsongeschikt is geworden. Bij besluit van 14 augustus 2007 is hem een uitkering krachtens de Wet WIA toegekend. Zijn uitkering is daarbij vastgesteld op € 1.449,86 bruto per maand op basis van een WIA-maandloon van € 2.236,99 bruto.
1.2. Het Uwv heeft het door appellant hiertegen gemaakte bezwaar bij besluit van 21 november 2007 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen dat besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat partijen niet meer van mening verschillen over het gegeven dat het loon aan appellant zwart werd uitbetaald. Het Uwv heeft daarom terecht geconcludeerd dat het feitelijk uitbetaalde (netto)loon gelijk staat aan het brutoloon.
3. In hoger beroep heeft appellant gesteld dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het nettoloon gelijk is aan het brutoloon. Ter ondersteuning van zijn standpunt heeft hij salarisstroken en een verklaring van de werkgever overgelegd.
4.1. Tussen partijen is in geschil of appellant per 4 weken € 2.000,= netto of bruto heeft verdiend.
4.2. Appellant heeft in hoger beroep zijn in eerste aanleg opgeworpen stellingen herhaald. De Raad ziet hierin geen reden voor een ander oordeel dan het in de aangevallen uitspraak neergelegde oordeel van de rechtbank. De Raad overweegt daartoe dat de kantonrechter in zijn vonnis van 8 mei 2007 de werkgever heeft veroordeeld tot het betalen van een bedrag van € 2.000,= aan regulier salaris, terwijl niet aannemelijk is geworden dat daarmee iets anders is bedoeld dan € 2.000,= bruto. De door appellant in hoger beroep overgelegde loonstroken leiden niet tot een andere conclusie. Immers, appellant heeft aanvankelijk gesteld dat hij nooit loonstroken heeft ontvangen en heeft bij de rechtbank loonstroken overgelegd waarop heel andere bedragen zijn vermeld. De verklaring van de werkgever van 28 mei 2007 omtrent de hoogte van het loon is, mede bezien in het licht van de door appellant tegen die werkgever gevoerde procedures omtrent (de hoogte van) zijn loon, niet geloofwaardig. Ook anderszins is niet gebleken dat genoemde € 2.000,= een nettobedrag betreft.
4.3. Gelet op hetgeen onder 4.2 is overwogen is er geen reden om uit te gaan van een hoger brutoloon per 4 weken van € 2.000,=, na indexering € 2.236,99 bruto per maand.
4.4. Het hoger beroep slaagt niet.
5.Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G. van der Wiel als voorzitter en J. Brand en I.M.J. Hilhorst-Hagen als leden, in tegenwoordigheid van B.E.H. Bekkers als griffier. De beslissing is, uitgesproken in het openbaar op 10 december 2010.
(get.) G. van der Wiel.
(get.) B.E.H. Bekkers.
TM