ECLI:NL:CRVB:2010:BO6403

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/2119 WSF
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot omzetting van prestatiebeurs in gift na wijziging regelgeving

In deze uitspraak van de Centrale Raad van Beroep op 3 december 2010, met zaaknummer 10/2119 WSF, werd het hoger beroep van appellant behandeld, die verzocht had om zijn prestatiebeurs om te zetten in een gift. Appellant had een diploma behaald aan de Nationale Luchtvaartschool (NLS) op 23 september 2008, maar de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap had zijn verzoek afgewezen omdat de opleiding sinds 1 januari 2008 niet meer geaccrediteerd was. De Raad oordeelde dat appellant het risico had aanvaard dat zijn beurs niet omgezet kon worden in een gift, doordat hij zijn opleiding aan de NLS begon op een tijdstip dat het niet meer mogelijk was om het examen voor 1 januari 2008 af te ronden. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad, die het beroep tegen het besluit van de Minister ongegrond had verklaard. De Raad stelde vast dat de regelgeving omtrent studiefinanciering en de accreditatie van opleidingen duidelijk was en dat appellant op de hoogte had kunnen zijn van de gevolgen van de wijziging in de wetgeving. De Raad concludeerde dat de Minister niet verplicht was om informatie te verstrekken over de gevolgen van het vervallen van de accreditatie aan aankomende studenten. De uitspraak bevestigde dat de Minister zich terecht op het standpunt had gesteld dat omzetting van de prestatiebeurs in een gift niet mogelijk was, en dat eerdere omzettingen bij anderen niet relevant waren voor de beoordeling van dit geval. De Raad zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

10/2119 WSF
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 17 maart 2010, 09/952 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de hoofddirectie van de Informatie Beheer Groep (hierna: IB-Groep).
Datum uitspraak: 3 december 2010
I. PROCESVERLOOP
In dit geding is een uitspraak aan de orde over een besluit dat is genomen door de IB-Groep. Op 1 januari 2010 is de Wet van 15 oktober 2009 tot intrekking van de Wet verzelfstandiging informatiseringsbank en wijziging van diverse wetten in verband met de oprichting van de Dienst Uitvoering Onderwijs in werking getreden. Als gevolg hiervan is de IB-Groep opgehouden te bestaan. Ingevolge artikel XXI, eerste lid, van de wet treedt in dit geding de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (hierna: de Minister) in de plaats van de IB-Groep. In deze uitspraak wordt onder de Minister tevens verstaan de IB-Groep.
Namens appellant heeft mr. B. de Jong, werkzaam bij DAS Rechtsbijstand, hoger beroep ingesteld.
De Minister heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 september 2010. Voor appellant is verschenen mr. De Jong, voor de Minister drs. P.M.S. Slagter.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellant heeft de Minister verzocht de aan hem tot en met 31 december 2007 toegekende prestatiebeurs om te zetten in een gift. Hij heeft daartoe een diploma overgelegd dat hij op 23 september 2008 aan de Nationale Luchtvaartschool (NLS) heeft behaald voor zijn opleiding tot verkeersvlieger.
1.2. Bij besluit van 13 maart 2009 heeft de Minister dit verzoek afgewezen, omdat de door appellant gevolgde opleiding sinds 1 januari 2008 niet meer is geaccrediteerd.
2. De Minister heeft het tegen dit besluit gemaakte bezwaar bij besluit van 13 mei 2009 ongegrond verklaard.
3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het tegen het besluit van 13 mei 2009 ingestelde beroep ongegrond verklaard. Daartoe is overwogen dat de Minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat omzetting niet mogelijk is. De door appellant gevolgde opleiding is sinds 1 januari 2008 niet meer een opleiding die recht geeft op een diploma. Dat volgt, aldus de rechtbank, uit het bepaalde in artikel 5.7, eerste lid, van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000). Dat tot en met 31 december 2007 prestatiebeurs is ontvangen maakt dat niet anders. Het beroep op gelijkheidsbeginsel kan niet slagen, nu eerdere omzettingen bij anderen ongedaan zijn gemaakt en gemaakte fouten bovendien niet hoeven te worden herhaald.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Artikel 5.7, eerste lid, van de Wsf 2000 luidde ten tijde hier van belang als volgt:
‘Indien een student binnen de diplomatermijn hoger onderwijs het afsluitend examen van een hbo bacheloropleiding als bedoeld in artikel 7.3a, tweede lid, onderdeel a, of het geheel van een wo-bacheloropleiding en een wo-masteropleiding als bedoeld in artikel 7.3a, eerste lid, onderdelen a en b, van de WHW met goed gevolg heeft afgesloten, wordt de aan hem toegekende prestatiebeurs omgezet in een gift.’
4.2. Het in september 2008 door appellant met goed gevolg afgesloten examen is, gelet op artikel 1.1, eerste lid, van de Wsf 2000 en artikel 7.3a van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW), niet een afsluitend examen als bedoeld in artikel 5.7 van de Wsf 2000. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat appellant in september 2008 dan ook niet (meer) onder het toepassingsbereik van dit artikel viel. Dat appellant tot en met 31 december 2007 voor een op dat moment nog geaccrediteerde opleiding studiefinanciering heeft genoten, brengt daarin geen verandering. De Raad wijst erop dat voor omzetting van een prestatiebeurs in een gift niet van belang is voor welke opleiding studiefinanciering is verstrekt, maar welk diploma ten grondslag wordt gelegd aan het verzoek tot omzetting.
4.3. Door een aanvang te maken met zijn opleiding aan de NLS op een zodanig tijdstip dat het met goed gevolg afsluiten van het afsluitend examen van deze opleiding vóór 1 januari 2008 niet meer mogelijk was, heeft appellant het risico aanvaard dat de aan hem toegekende prestatiebeurs niet (meer) met toepassing van artikel 5.7 van de Wsf 2000 zal kunnen worden omgezet in een gift. Onbekendheid met de wijziging van de regelgeving disculpeert niet. De Raad is met de rechtbank van oordeel dat appellant van de wijziging van de regelgeving op de hoogte had kunnen zijn en zijn gedrag daarop had kunnen afstemmen. Dat de Minister over (de gevolgen van) het vervallen van de accreditatie geen (gerichte) informatie heeft verschaft aan (aankomende) studerenden aan de NLS, maakt dat niet anders. Daar komt bij dat de Minister niet kan treden in de afwegingen die studerenden maken bij het nemen van de beslissing om studiefinanciering voor een bepaalde opleiding aan te vragen.
4.4. Voor toepassing van de hardheidsclausule behoefde de Minister naar het oordeel van de Raad geen aanleiding te zien. Daartoe wordt overwogen dat de afbouw van het zogeheten kort-hbo, waaronder ook de opleiding van appellant viel, met alle gevolgen van dien een uitdrukkelijke keuze is geweest van de wetgever. Deze keuze heeft ook geleid tot de wijziging van (onder meer) artikel 5.7 van de Wsf 2000, ten gevolge waarvan de omzetting van de prestatiebeurs in een gift nog slechts mogelijk is bij geaccrediteerde bachelor- en masteropleidingen.
Dat noch in het kader van de Wet van 2 april 1998 houdende wijziging van de WHW noch in het kader van het Koninklijk Besluit van 4 april 2003, Stb2003,176 – waarin is neergelegd dat de accreditatie van de kort – hoger beroepsopleiding loopt tot en met 31 december 2007. Het einde van de mogelijkheid van omzetting van de prestatiebeurs in een gift voor het kort-hbo uitdrukkelijk wordt genoemd, maakt dit niet anders.
Daarbij komt, zoals ook de rechtbank heeft overwogen, dat het vervallen van de accreditatie van – onder meer – de opleiding tot verkeersvlieger aan de NLS al in 2003 bekend was, zodat (aankomende) studerenden daarmee rekening konden houden.
4.5. Uit hetgeen is overwogen in 4.2 tot en met 4.4 vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak moet dan ook worden bevestigd.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G.J.H. Doornewaard als voorzitter, en J. Brand en I.M.J. Hilhorst-Hagen als leden, in tegenwoordigheid van A.L. de Gier als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 december 2010.
(get.) G.J.H. Doornewaard.
(get.) A.L. de Gier.
KR