ECLI:NL:CRVB:2010:BO6331

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/6811 WSF
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omzetting van uitwonendenbeurs naar thuiswonendenbeurs en de verantwoordelijkheden van de studerende

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 december 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft de omzetting van een toegekende uitwonendenbeurs naar een thuiswonendenbeurs voor betrokkene, die niet heeft voldaan aan de verplichting om haar juiste woonadres door te geven. De Raad oordeelt dat de betrokkene heeft nagelaten de afwijking tussen het opgegeven woonadres en het adres in de gemeentelijke basisadministratie (GBA) te corrigeren. De Raad stelt vast dat er waarschuwingsbrieven zijn verzonden naar beide adressen van betrokkene, en dat het niet ontvangen van deze brieven voor haar risico komt. De Raad concludeert dat het omzettingsbesluit niet kan worden aangemerkt als een 'criminal charge' en dat er geen ruimte is voor toetsing aan het evenredigheidsbeginsel. De eerdere uitspraak van de rechtbank, die het besluit van de Minister had vernietigd, wordt door de Raad vernietigd. De Raad verklaart het beroep tegen het besluit van 10 december 2008 ongegrond, en benadrukt dat de studerende verantwoordelijk is voor het doorgeven van haar juiste adres.

Uitspraak

09/6811 WSF
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 12 november 2009, 09/287 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
[Betrokkene], wonende te [woonplaats] (hierna: betrokkene)
en
de hoofddirectie van de Informatie Beheer Groep (hierna: IB-Groep).
Datum uitspraak: 3 december 2010
I. PROCESVERLOOP
In dit geding is een uitspraak van de rechtbank aan de orde over een besluit dat is genomen door de IB-Groep. Op
1 januari 2010 is de Wet van 15 oktober 2009 tot intrekking van de Wet verzelfstandiging informatiseringsbank en wijziging van diverse wetten in verband met de oprichting van de Dienst Uitvoering Onderwijs in werking getreden. Als gevolg hiervan is de IB-Groep opgehouden te bestaan. Ingevolge artikel XXI, eerste lid, van de wet treedt in dit geding appellant in de plaats van de IB-Groep. In deze uitspraak wordt onder appellant tevens verstaan de IB-Groep.
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft [naam moeder], de moeder van betrokkene, een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 september 2010. Voor appellant is verschenen drs. P.M.S. Slagter. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door haar moeder.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Bij brieven van 13 september 2008 heeft appellant aan betrokkene meegedeeld dat na controle is geconstateerd dat het woonadres dat zij aan appellant heeft opgegeven ([adres 1] te [plaatsnaam]) in de maand augustus 2008 afwijkt van het adres waarop zij in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (GBA) staat ingeschreven ([adres 2] te [plaatsnaam]). Daarbij is aangegeven dat indien betrokkene haar (nieuwe) woonadres nog niet heeft doorgegeven aan de gemeente, dit binnen vier weken alsnog moet gebeuren. Verder is aangegeven dat indien het woonadres dat aan appellant is doorgegeven niet (meer) juist is, betrokkene het juiste adres alsnog binnen vier weken moet doorgeven. Betrokkene is in die brieven gewaarschuwd dat de haar toegekende beurs naar de norm voor een uitwonende studerende vanaf augustus 2008 wordt omgezet in een beurs naar de norm voor een thuiswonende studerende, indien zij de afwijking tussen beide adressen niet binnen vier weken ongedaan maakt. Als adressering op de brieven zijn achtereenvolgens vermeld de hiervoor genoemde twee adressen.
1.2. Appellant heeft bij besluit van 14 november 2008 de aan betrokkene toegekende uitwonendenbeurs met ingang van augustus 2008 omgezet in een thuiswonendenbeurs. Daartoe is overwogen dat betrokkene heeft nagelaten de afwijking tussen het aan appellant opgegeven woonadres en het adres waarop zij in de GBA ingeschreven staat, ongedaan te maken.
1.3. Betrokkene heeft tegen het besluit van 14 november 2008 bezwaar gemaakt. Zij heeft de ontvangst van de brieven van 13 september 2008 ontkend. Daarbij heeft ze aangegeven dat ze begrijpt dat ze de brief die naar haar oude adres ([adres 1] te [plaatsnaam]) is gestuurd niet heeft gekregen aangezien ze daar niet meer woont. Het is haar echter onduidelijk waarom ze de brief die naar haar nieuwe adres ([adres 2] te [plaatsnaam]) is gestuurd niet heeft ontvangen. Een verklaring daarvoor zou kunnen zijn dat de brief is bezorgd op [adres 3].
Verder heeft zij gesteld dat zij gedurende de gecontroleerde periode steeds uitwonend is geweest.
1.4. Appellant heeft het bezwaar bij besluit van 10 december 2008 onder verwijzing naar artikel 1.5 van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000) ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het door betrokkene tegen het besluit van 10 december 2008 ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat appellant een nieuw besluit moet nemen op het bezwaar van betrokkene. Tevens zijn beslissingen gegeven over griffierecht en proceskosten. De rechtbank heeft overwogen dat nu appellant de waarschuwingsbrieven niet aangetekend heeft verzonden en ook geen ander bewijs van verzending heeft kunnen overleggen, niet kan worden aangenomen dat die brieven daadwerkelijk zijn verzonden. Betrokkene is daardoor niet naar behoren in de gelegenheid gesteld de afwijking tussen het GBA-adres en het opgegeven woonadres ongedaan te maken.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de waarschuwingsbrieven zijn verzonden naar de twee bekende adressen van betrokkene. Ten bewijze van de verzending van de waarschuwingsbrieven heeft appellant in totaal drie op de registratie in zijn computersysteem betrekking hebbende schermprinten ingebracht. Hij heeft met betrekking tot deze printen aangegeven dat op twee schermprinten de bij hem geregistreerde adressen vermeld staan (W = woonadres, G = GBA-adres) en dat op de derde schermprint de waarschuwingsbrieven vermeld zijn (C8 is de code voor de waarschuwingsbrief), met de daarbij behorende verwerkingsdata.
Dat betrokkene, zoals zij aangeeft, begrijpt dat zij de naar het adres [adres 1] te [plaatsnaam] gezonden brief niet heeft ontvangen omdat zij op dat adres niet (meer) woonachtig was, komt voor haar rekening en risico. Het had immers op haar weg gelegen om terstond haar nieuwe woonadres aan appellant door te geven. Voorts had betrokkene, kennelijk wetende dat post verzonden naar het GBA-adres vaker verkeerd wordt bezorgd, adequate maatregelen moeten treffen om dit te voorkomen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Zoals de Raad in eerdere uitspraken heeft overwogen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 22 februari 2008, LJN BC5905), dient uitgangspunt te zijn dat de brief waarin de studerende wordt gewezen op een gebleken afwijking wordt gezonden naar het juiste adres van de studerende, dat wil - in dit verband - zeggen het op het moment van verzending bij appellant bekende adres en dat geldt voor zowel het woonadres (of correspondentie-adres) als het GBA-adres van de studerende. Omdat bij appellant niet bekend zal zijn welke van de beide adressen de werkelijke situatie juist weergeeft (aangenomen dat òf het woonadres òf het GBA-adres de werkelijke situatie juist weergeeft) en appellant er belang bij heeft te weten welk adres juist is, is het zaak de waarschuwingsbrief aan de beide adressen te zenden om de kans dat de waarschuwing de uitwonende studerende ook daadwerkelijk bereikt èn de kans dat die studerende binnen vier weken gebruik maakt van de hem geboden gelegenheid om de afwijking ongedaan te maken, zo groot mogelijk te maken.
4.2. In dit geval zijn de waarschuwingsbrieven geadresseerd aan het GBA-adres en aan het door betrokkene opgegeven woonadres. Daarmee is in beginsel voldaan aan de in overweging 4.1 vermelde voorwaarden.
4.3. Betrokkene heeft gesteld dat zij geen van beide waarschuwingsbrieven heeft ontvangen. Nu deze ontkenning niet op voorhand zo ongeloofwaardig is dat daaraan voorbij moet worden gegaan - de Raad verwijst in dit verband naar zijn uitspraak van 8 mei 2009, LJN BI4660 -, zal moeten worden nagegaan of de verzending van de brieven voldoende aannemelijk is. Pas als die verzending voldoende aannemelijk is, is er aanleiding de ontkenning van de ontvangst en de daarbij relevante omstandigheden (nader) te beoordelen.
4.4. Zoals de Raad in eerdere uitspraken heeft overwogen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 19 februari 2010, LJN BL5253) zijn de geschetste werkwijze en registratie van de controle in het computersysteem van appellant zodanig dat de kans op een fout verwaarloosbaar klein is. Er mag dan ook vanuit worden gegaan dat de uitgevoerde controles hebben geleid tot daadwerkelijke verzending van de waarschuwingsbrieven en dat de door appellant overgelegde schermprinten voldoende bewijs zijn van de feitelijke verzending van die brieven naar de daarin vermelde adressen. De rechtbank heeft dat niet onderkend.
4.5. Uit de overwegingen 4.1 tot en met 4.4 volgt dat de grief van appellant slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd.
5.1. Doende hetgeen de rechtbank vervolgens zou behoren te doen, zal de Raad het beroep tegen het besluit van
10 december 2008 - ook voor het overige - aan de hand van de beroepsgronden beoordelen.
5.2. Als in rechte vaststaand moet worden aangenomen dat de waarschuwingsbrieven zijn verzonden naar de twee bij appellant bekende adressen van betrokkene. Gebleken is dat het adres [adres 1] te [plaatsnaam] het adres is waar betrokkene heeft gewoond en het adres [adres 2] te [plaatsnaam] het adres is waar zij ten tijde hier van belang woonachtig was.
5.3. Uitgangspunt is dat een studerende verantwoordelijk is voor het doorgeven van zijn of haar juiste adres. Nu betrokkene dat (juiste) adres niet aan appellant heeft doorgegeven en zij zich richting appellant is blijven bedienen van het adres [adres 1] te [plaatsnaam] (dus het adres [adres 2] te [plaatsnaam] niet aan appellant heeft doorgegeven), diende zij er rekening mee te houden dat appellant als adres van betrokkene [adres 1] te [plaatsnaam] zou (blijven) gebruiken. Betrokkene had daarom - op zijn minst -, na van dat adres te zijn vertrokken, adequate maatregelen moeten nemen om te bereiken dat de aan haar op het adres [adres 1] te [plaatsnaam] gerichte post haar ook zou (blijven) bereiken.
5.4. De Raad acht, in een situatie dat de studerende op een van de beide bij appellant bekende adressen woont en met betrekking tot het andere adres heeft gezorgd voor adequate doorzending dan wel behandeling van de voor hem bestemde post, de kans dat de waarschuwing de studerende in het geheel niet bereikt zeer klein. Het is aan de studerende om aannemelijk te maken dat - ondanks de omstandigheid dat hij (op de beide adressen) al het redelijke heeft gedaan om het mogelijk te maken dat de post van appellant hem bereikt - niettemin geen van de beide brieven hem heeft bereikt.
5.5. In het onderhavige geval is niet gesteld noch gebleken dat betrokkene wat het adres [adres 1] te [plaatsnaam] betreft voor adequate doorzending of postbehandeling van de voor haar bestemde post heeft gezorgd. Reeds hierom komen de gevolgen van het beweerdelijk niet hebben ontvangen van de waarschuwingsbrieven voor haar risico en rekening. Beoordeling van de geloofwaardigheid van de ontkenning van de ontvangst is in dat geval niet aan de orde.
5.6. Betrokkene heeft zich in beroep (en verweer in hoger beroep) op het standpunt gesteld dat het besluit van
14 november 2008 niet in werking is getreden omdat het niet op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt. De Raad deelt dat standpunt niet. Het besluit van 14 november 2008 is verzonden naar het destijds bij appellant bekende woonadres van betrokkene, [adres 1] te [plaatsnaam]. Dat betrokkene dat besluit (mogelijk) niet onder ogen heeft gehad omdat ze op dat adres op dat moment niet meer woonachtig was komt voor haar risico en rekening. De Raad voegt hieraan toe dat betrokkene gezien haar bezwaarschrift reeds op 18 november 2008 kennis heeft genomen van de inhoud van het besluit van 14 november 2008 en daartegen vervolgens tijdig bezwaar heeft ingesteld.
5.7. De Raad overweegt verder dat, nu in artikel 1.5, tweede lid, van de Wsf 2000 een omzettingsbesluit in een geval als het onderhavige dwingend is voorgeschreven en het genomen omzettingsbesluit niet is aan te merken als een “criminal charge”, er geen ruimte bestaat voor toetsing van dit besluit aan het evenredigheidsbeginsel.
5.8. Het standpunt van betrokkene dat appellant te veel tijd heeft genomen waardoor de periode van omzetting van de uit- in een thuiswonendenbeurs met enkele maanden had kunnen worden bekort wordt door de Raad niet gedeeld. De Raad is van oordeel dat appellant gezien het verloop van de adrescontroleprocedure voldoende voortvarend te werk is gegaan.
5.9. Uit de overwegingen 5.2 tot en met 5.8 volgt dat hetgeen door betrokkene is aangevoerd niet kan leiden tot vernietiging van het besluit van 10 december 2008. Het beroep tegen dat besluit moet dan ook ongegrond worden verklaard.
6. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen het besluit van 10 december 2008 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door G.J.H. Doornewaard als voorzitter en J. Brand en I.M.J. Hilhorst-Hagen als leden, in tegenwoordigheid van A.L. de Gier als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 december 2010.
(get.) G.J.H. Doornewaard
(get.) A.L. de Gier
RH