ECLI:NL:CRVB:2010:BO6157

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/975 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ziekengeld na hersteldverklaring door verzekeringsarts

In deze zaak gaat het om de beëindiging van het recht op ziekengeld van appellant, die zich ziek had gemeld vanuit een uitkeringssituatie ingevolge de Werkloosheidswet. Appellant, voorheen werkzaam als machinebediende, meldde zich op 31 maart 2008 ziek met spanningsklachten. Na een onderzoek door de verzekeringsarts P.L.H. van Klaveren op 24 april 2008, werd geconcludeerd dat appellant in staat was zijn werk te hervatten. Bij besluit van 24 april 2008 werd hem meegedeeld dat hij geen recht meer had op ziekengeld. Dit besluit werd later door de bezwaarverzekeringsarts A. Laros bevestigd, waarna appellant in beroep ging bij de rechtbank Zutphen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waarna appellant hoger beroep aantekende bij de Centrale Raad van Beroep.

In hoger beroep stelde appellant dat de verzekeringsarts onbevoegd was om het primaire besluit te nemen en dat er een uitlooptermijn van één dag had moeten worden gehanteerd voor de hersteldverklaring. De Raad overwoog dat de verzekeringsarts bevoegd was om het besluit te nemen en dat de situatie van appellant niet vereiste dat er een uitlooptermijn in acht genomen moest worden. De Raad concludeerde dat de verzekeringsarts voldoende informatie had om te oordelen over de geschiktheid van appellant voor zijn werk en dat de door appellant overgelegde informatie niet aannemelijk maakte dat hij meer beperkt was dan vastgesteld.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv op goede gronden het ziekengeld van appellant had beëindigd. De beslissing werd uitgesproken in het openbaar op 1 december 2010, waarbij de Raad geen termen aanwezig achtte voor vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

09/975 ZW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 14 januari 2009, 08/1044 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 1 december 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A.E.L.Th. Balkema, advocaat te Arnhem, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 oktober 2010. Appellant is verschenen, bijgestaan door S. Tugran. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A.O. Diepenbroek.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellant, voorheen werkzaam als machinebediende in een kartonfabriek voor 40 uur per week, heeft zich vanuit een uitkeringssituatie ingevolge de Werkloosheidswet per 31 maart 2008 ziek gemeld met spanningsklachten. Naar aanleiding van deze ziekmelding heeft appellant op 24 april 2008 het spreekuur van de verzekeringsarts P.L.H. van Klaveren bezocht. Deze arts is, na onderzoek, tot de conclusie gekomen dat appellant met ingang van 24 april 2008 in staat moet worden geacht zijn laatst verrichte werk van machinebediende te verrichten en heeft bij besluit van 24 april 2008 namens het Uwv aan appellant meegedeeld dat hij dienovereenkomstig met ingang van 24 april 2008 geen recht meer heeft op ziekengeld.
1.2. Bij besluit van 17 juni 2008 (hierna: het bestreden besluit) heeft het Uwv, na een herbeoordeling door de bezwaarverzekeringsarts A. Laros, het bezwaar van appellant tegen het besluit van 24 april 2008 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het tegen het bestreden besluit ingestelde beroep bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant zich onder meer op het standpunt gesteld dat niet duidelijk is of de verzekeringsarts bevoegd is om een primair besluit te nemen en tevens dat het Uwv niet heeft kunnen komen tot een hersteldverklaring die is gelegen op de dag waarop het medisch onderzoek heeft plaatsgevonden. Er had een uitlooptermijn van één dag dienen te worden gehanteerd, aldus appellant. Ten slotte heeft appellant zich op het standpunt gesteld dat zijn beperkingen door de verzekeringsartsen zijn onderschat en heeft ter onderbouwing informatie overgelegd van zijn huisarts en behandelend psychiater.
4.1. De Raad overweegt als volgt.
4.2. De beroepsgrond van appellant dat het bestreden besluit moet worden vernietigd omdat het daarbij gehandhaafde primaire besluit onbevoegd zou zijn genomen treft geen doel. De Raad verwijst in dit verband naar zijn uitspraak van 8 oktober 2008 (LJN BF8063), waaruit blijkt dat de Raad heeft aangenomen dat primaire besluiten als het onderhavige door de verzekeringsarts kunnen worden genomen.
4.3. Ten aanzien van het standpunt van appellant dat hij niet hersteld had mogen worden verklaard ingaande de dag waarop ook het medisch onderzoek heeft plaatsgevonden en dat derhalve een uitlooptermijn van minimaal één dag in acht had moeten worden genomen, overweegt de Raad het volgende. De door appellant bedoelde situatie is – zoals door het Uwv is betoogd in het verweerschrift van 25 maart 2009 – bedoeld voor die gevallen waarbij een werknemer die hersteld is verklaard en zijn werkgever zich, na een periode van afwezigheid, kunnen voorbereiden op de werkhervatting. Van een dergelijke situatie is in het onderhavige geval geen sprake.
4.4. Ingevolge artikel 19 van de Ziektewet (ZW) heeft de verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid, als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Volgens vaste jurisprudentie moet onder “zijn arbeid” worden verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding feitelijk verrichte arbeid.
4.5. De verzekeringsarts Van Klaveren heeft appellant op het spreekuur van 24 april 2008 onderzocht en was daarbij op de hoogte van de al langer bestaande psychische klachten en de prikkelhoest waarvoor appellant medicatie gebruikt. Naar het oordeel van de Raad had de verzekeringsarts gelet op gedingstukken een voldoende duidelijk beeld van de aard en de zwaarte van de laatst verrichte functie van machinebediende in een kartonfabriek. Het betrof veelal aan de machine staan, het overstapelen en op pallets zetten van papier en het zorgen dat de machine niet vast liep. Van Klaveren heeft vervolgens – gelet op deze belasting – geconcludeerd dat het geheel aan klachten geen dusdanige beperkingen meebrengt dat appellant niet in staat zou zijn dit werk te verrichten.
4.6. Vervolgens heeft de bezwaarverzekeringsarts Laros informatie opgevraagd bij de behandelend sector, het dossier bestudeerd en appellant op de hoorzitting gezien. Laros is – mede op basis van de informatie van de behandelend psychiater J.G. Upmeijer van 10 juni 2008 – tot de conclusie gekomen dat geen sprake is van een ernstig psychisch/psychiatrisch ziektebeeld en dat vanuit de vastgestelde psychische aandoening (aanpassingsstoornis met depressieve stemming) geen ernstige beperkingen zijn aan te nemen. In het contact met appellant zijn absoluut geen stoornissen waargenomen, hetgeen volgens Laros in de lijn ligt met de onderzoeksbevindingen van psychiater Upmeijer. Dat de behandelend psychiater het eens zou zijn met appellant dat hij niet in staat is om arbeid te verrichten, wordt geenszins bevestigd door de opgevraagde informatie van de huisarts en de behandelend psychiater, aldus de bezwaarverzekeringsarts.
4.7. De Raad is van oordeel dat appellant met hetgeen hij in hoger beroep heeft aangevoerd, niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij op 24 april 2008 meer beperkt zou moeten worden geacht dan door de (bezwaar)verzekeringsarts is vastgesteld. Daartoe overweegt de Raad dat de door appellant in hoger beroep overgelegde informatie, voor zover deze ziet op de datum hier in geding, al bij de bezwaarverzekeringsarts bekend was en dat deze arts met die informatie – zoals onder 4.6 is weergegeven – bij de beoordeling in voldoende mate rekening heeft gehouden.
4.8. Hetgeen onder 4.2 tot en met 4.7 is overwogen leidt tot het oordeel dat het Uwv op goede gronden het ziekengeld van appellant met ingang van 24 april 2008 heeft beëindigd. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
5. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake de vergoeding van de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en C.P.J. Goorden en J.J.T. van den Corput als leden, in tegenwoordigheid van T.J. van der Torn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 december 2010.
(get.) Ch. van Voorst.
(get.) T.J. van der Torn.
TM