ECLI:NL:CRVB:2010:BO6153

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/1025 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en recht op ziekengeld na WAO-beoordeling

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage, waarin werd geoordeeld dat appellant geen recht meer had op ziekengeld op basis van de Ziektewet (ZW). Appellant, die voorheen werkzaam was als [naam functie] bij de brandweer in Den Haag, was medio juni 2002 arbeidsongeschikt geworden door maag- en slokdarmklachten. Na een wachttijd van 52 weken werd hem geen uitkering op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, omdat hij in staat werd geacht om functies te vervullen met een zodanig inkomen dat hij niet als arbeidsongeschikt werd beschouwd.

Op 25 december 2007 meldde appellant zich ziek vanuit een uitkeringssituatie ingevolge de Werkloosheidswet, waarna hem ziekengeld werd toegekend. Echter, bij besluit van 8 april 2008 werd hem meegedeeld dat hij met ingang van deze datum geen recht meer had op een uitkering op basis van de ZW, omdat hij niet meer ongeschikt werd geacht voor zijn arbeid. Dit besluit werd later door de rechtbank bevestigd, waarbij de rechtbank de conclusies van de bezwaarverzekeringsarts R.M.E. Blanker in overweging nam.

De Centrale Raad van Beroep heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht de geselecteerde functies als maatstaf arbeid in de zin van artikel 19 van de ZW heeft aangemerkt. De Raad concludeerde dat er voldoende rekening was gehouden met de medisch objectiveerbare beperkingen van appellant en dat de bezwaarverzekeringsarts adequaat had vastgesteld dat appellant geen ernstige afwijkingen vertoonde. De Raad zag geen reden om aan de conclusies van de bezwaarverzekeringsarts te twijfelen, ondanks de bezwaren van appellant. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 1 december 2010.

Uitspraak

09/1025 ZW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 30 december 2008, 08/4958 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 1 december 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M. Koot, advocaat te Den Haag, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 oktober 2010.
Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. J.C. van Beek.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellant, voorheen van beroep [naam functie] bij de brandweer in Den Haag, is medio juni 2002 wegens maag- en slokdarmklachten arbeidsongeschikt geworden. Aansluitend aan de wachttijd van destijds 52 weken, welke op 25 juni 2003 was verlopen, is aan appellant geen uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, omdat hij in staat geacht werd functies te vervullen met een zodanig inkomen dat hij niet arbeidsongeschikt werd geacht in de zin van deze wet.
1.2. Op 25 december 2007 heeft appellant zich vanuit een uitkeringssituatie ingevolge de Werkloosheidswet ziekgemeld wegens maag-darmklachten en spanningsklachten en naar aanleiding hiervan is aan appellant ziekengeld toegekend.
2. Bij besluit van 8 april 2008 is aan appellant meegedeeld dat hij met ingang van deze datum geen recht meer heeft op een uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW), omdat hij op en na deze datum niet meer ongeschikt wordt geacht tot het verrichten van zijn arbeid.
3. Bij besluit van 4 juni 2008 (het bestreden besluit) is het bezwaar van appellant tegen het besluit van 8 april 2008 ongegrond verklaard.
4. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarbij in het bijzonder betekenis toegekend aan het rapport van 4 juni 2008 van de bezwaarverzekeringsarts R.M.E. Blanker, die appellant op deze datum heeft onderzocht. De rechtbank heeft overwogen dat deze arts in de beroepsfase alle in het rapport van de arbeidsdeskundige Y. van Haaster van 19 juni 2003 geduide functies in ogenschouw heeft genomen en zich daarbij specifiek heeft gericht op de functie elektronica monteur, welke op energetisch, pulmonaal en psychisch gebied een lage belasting kent. Verder heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat de bezwaarverzekeringsarts de in beroep overgelegde brieven van de behandelend longarts van appellant heeft beoordeeld en daarin geen nieuwe medische feiten heeft onderkend, die aanleiding geven voor een ander standpunt.
5.1. De Raad verenigt zich met het oordeel van de rechtbank en onderschrijft in grote lijnen de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen. De Raad heeft terzake nog het volgende overwogen.
5.2. Naar het oordeel van de Raad heeft de rechtbank terecht elk van de in juni 2003 in het kader van de WAO-beoordeling voor appellant geselecteerde functies als maatstaf arbeid in de zin van artikel 19 van de ZW aangemerkt. Uit de stukken blijkt wel dat appellant na 25 juni 2003 in het kader van een detachering nog enige tijd arbeid heeft verricht. Maar nu het hier kennelijk ging om een poging tot re-integratie die gelet op de beschikbare stukken vroegtijdig is beëindigd, zonder dat gebleken is van een reële arbeidsprestatie, kan hier naar het oordeel van de Raad worden gesproken van een mislukte poging tot werkhervatting. Het betreffende werk is dan ook niet als maatstaf arbeid in de zin van artikel 19 van de ZW te beschouwen.
5.3. De primaire verzekeringsarts heeft na onderzoek van appellant en mede aan de hand van informatie van de behandelend sector vastgesteld dat appellant wel maag-, darm- en longklachten heeft, maar dat geen sprake is van ernstige afwijkingen. Voornoemde bezwaarverzekeringsarts heeft na kennisneming van nadere informatie van de behandelend sector gemotiveerd uiteengezet dat in voldoende mate rekening is gehouden met de aanwezige medisch objectiveerbare beperkingen. Naar aanleiding van hetgeen in hoger beroep is aangevoerd heeft de bezwaarverzekeringsarts in een nader rapport van 28 april 2009 nog uiteengezet dat bij voormelde functie van elektronica monteur slechts een geringe longbelasting voorkomt, omdat dampen slechts in geringe mate vrijkomen en deze ook nog eens grotendeels worden verwijderd door een afzuiginstallatie. Bovendien acht de bezwaarverzekeringsarts de in juni 2003 geselecteerde functies van machinaal metaalbewerker en productiemedewerker industrie voor appellant geschikt, nu deze psychisch laagbelastend zijn en verenigbaar met de maag-, darm- en longproblematiek van appellant. De Raad ziet in hetgeen appellant in hoger beroep, zonder nader medische onderbouwing, heeft aangevoerd geen reden om aan deze conclusie te twijfelen.
6. Uit hetgeen is overwogen onder 5.1 tot en met 5.3 volgt dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
7. De Raad ziet geen gronden voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en C.P.J. Goorden en J.J.T. van den Corput als leden, in tegenwoordigheid van T.J. van der Torn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 december 2010.
(get.) Ch. van Voorst.
(get.) T.J. van der Torn.
JL