ECLI:NL:CRVB:2010:BO6153
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Ch. van Voorst
- C.P.J. Goorden
- J.J.T. van den Corput
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en recht op ziekengeld na WAO-beoordeling
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage, waarin werd geoordeeld dat appellant geen recht meer had op ziekengeld op basis van de Ziektewet (ZW). Appellant, die voorheen werkzaam was als [naam functie] bij de brandweer in Den Haag, was medio juni 2002 arbeidsongeschikt geworden door maag- en slokdarmklachten. Na een wachttijd van 52 weken werd hem geen uitkering op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, omdat hij in staat werd geacht om functies te vervullen met een zodanig inkomen dat hij niet als arbeidsongeschikt werd beschouwd.
Op 25 december 2007 meldde appellant zich ziek vanuit een uitkeringssituatie ingevolge de Werkloosheidswet, waarna hem ziekengeld werd toegekend. Echter, bij besluit van 8 april 2008 werd hem meegedeeld dat hij met ingang van deze datum geen recht meer had op een uitkering op basis van de ZW, omdat hij niet meer ongeschikt werd geacht voor zijn arbeid. Dit besluit werd later door de rechtbank bevestigd, waarbij de rechtbank de conclusies van de bezwaarverzekeringsarts R.M.E. Blanker in overweging nam.
De Centrale Raad van Beroep heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht de geselecteerde functies als maatstaf arbeid in de zin van artikel 19 van de ZW heeft aangemerkt. De Raad concludeerde dat er voldoende rekening was gehouden met de medisch objectiveerbare beperkingen van appellant en dat de bezwaarverzekeringsarts adequaat had vastgesteld dat appellant geen ernstige afwijkingen vertoonde. De Raad zag geen reden om aan de conclusies van de bezwaarverzekeringsarts te twijfelen, ondanks de bezwaren van appellant. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 1 december 2010.