ECLI:NL:CRVB:2010:BO4296

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-2523 AWBZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van persoonsgebonden budgetten en de verantwoording daarvan

In deze zaak gaat het om de terugvordering van voorschotten die aan appellante zijn verstrekt in het kader van een persoonsgebonden budget (pgb) op basis van de AWBZ. Appellante, die zich niet in staat achtte om verantwoording af te leggen over de besteding van deze middelen, heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch. De rechtbank had het beroep van appellante ongegrond verklaard, omdat zij van mening was dat appellante in staat moest worden geacht om adequate hulpverlening te organiseren en zich te laten bijstaan door derden voor de administratie en verantwoording van het pgb.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak op 3 november 2010 behandeld. Appellante werd vertegenwoordigd door haar advocaat, mr. W.G. Fischer, terwijl het Zorgkantoor niet aanwezig was. De Raad heeft de relevante feiten en overwegingen uit de eerdere uitspraak van de rechtbank in aanmerking genomen, evenals het rapport van neuropsychologen van het Tilburgs Ambulatorium Neuropsychologie. Dit rapport, dat dateert van 2009, werd door de rechtbank niet relevant geacht voor de periode in geding, wat appellante betwistte.

De Raad concludeert dat het Zorgkantoor in redelijkheid heeft kunnen besluiten tot terugvordering van de bedragen, omdat appellante niet kon aantonen dat zij niet in staat was om verantwoording af te leggen. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat appellante, ondanks haar beperkingen, in staat moet worden geacht om hulp van derden in te schakelen voor de administratie en verantwoording van het pgb. De uitspraak van de rechtbank wordt dan ook bevestigd, en er wordt geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

10/2523 AWBZ
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van
[appellante], wonende te [woonplaats], (hierna: appellante)
tegen de uitspraak van de rechtbank `s-Hertogenbosch van 18 maart 2010, 09/983 (hierna: aangevallen uitspraak)
in het geding tussen
appellante
en
Achmea Zorgkantoor N.V., gevestigd te Rotterdam, (hierna: Zorgkantoor)
Datum uitspraak: 3 november 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. W.G. Fischer, advocaat te Haarlem, hoger beroep ingesteld.
Het Zorgkantoor heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 september 2010. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Fischer. Het Zorgkantoor heeft zich niet laten vertegenwoordigen.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Ten aanzien van de voor dit geding van belang zijnde feiten verwijst de Raad naar de daarop betrekking hebbende overwegingen in de aangevallen uitspraak. De Raad voegt daaraan nog het volgende toe.
1.2. Het Zorgkantoor heeft appellante op grond van de Regeling Subsidies AWBZ en Ziekenfondswet respectievelijk de Regeling subsidies AWBZ in de jaren 2005 en 2006 een persoonsgebonden budget verleend. Bij besluit op bezwaar van 2 maart 2009 heeft het Zorgkantoor onder meer voorschotten die in het kader van het persoonsgebonden budget in 2005 en 2006 zijn uitbetaald, teruggevorderd, - kort gezegd - omdat appellante de op haar rustende verplichting tot verantwoording van de besteding van die bedragen niet is nagekomen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het besluit van 2 maart 2009 ongegrond verklaard. De beroepsgrond van appellante, dat zij vanwege medische beperkingen niet tot een verantwoording in staat was, treft naar het oordeel van de rechtbank geen doel, omdat zij wel in staat moet worden geacht voor zichzelf adequate hulpverlening te organiseren. De rechtbank kan niet inzien dat appellante niet in staat is geweest zich voor haar administratie en het doen van verantwoording in het kader van het persoonsgebonden budget te laten bijstaan door een al dan niet professionele derde. Het rapport van 2 april 2009 van de neuropsychologen drs. J.M.W.R. Berndsen-Peeters en drs. K.L. Hoevenaars-Slangen van het Tilburgs Ambulatorium Neuropsychologie (hierna: TaN) heeft de rechtbank niet bij haar oordeelsvorming betrokken, omdat dit rapport dateert van 2009 en geen betrekking heeft op de periode in geding.
3. Appellante heeft zich gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Zij betwist het oordeel van de rechtbank dat zij tot een verantwoording in staat was. Het persoonsgebonden budget is haar verleend voor ondersteunende begeleiding, juist omdat zij de dagelijkse zaken niet op orde krijgt. Het zorgkantoor wist daarvan, omdat het beschikte over het aan het persoonsgebonden budget ten grondslag liggende indicatiebesluit van CIZ, en het had hiermee rekening moeten houden. Ter onderbouwing van haar standpunt verwijst appellante voorts naar het rapport van TaN van 2 april 2009, waaruit zou blijken dat zij ten gevolge van problemen bij het cognitief functioneren niet in staat was de verantwoordingsformulieren in te dienen. Zij acht het niet terecht dat de rechtbank dit rapport enkel vanwege het tijdsverloop als niet relevant voor de jaren 2005 en 2006 heeft gepasseerd. Dat dit rapport pas in 2009 is uitgebracht, komt immers doordat het Zorgkantoor pas in 2009 een besluit op haar in 2006 gemaakte bezwaar heeft genomen. Dit besluit vormde aanleiding voor appellante om een extern advies te vragen over haar cognitieve capaciteiten.
4.1. De Raad ziet zich gesteld voor de vraag of het Zorgkantoor bij afweging van de relevante belangen in redelijkheid heeft kunnen besluiten tot terugvordering van de in het besluit van 2 maart 2009 genoemde bedragen. Het geding spitst zich daarbij toe op de vraag of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat appellante in staat moet worden geacht de door haar bestede bedragen te kunnen verantwoorden. Tot de beantwoording van deze vraag zal de Raad zich beperken.
4.2. De Raad beantwoordt deze vraag bevestigend. De Raad stelt voorop dat, anders dan appellante stelt, de haar in 2005 en 2006 verleende persoonsgebonden budgetten niet zijn verleend voor ondersteunende begeleiding, maar uitsluitend voor hulp bij het huishouden in verband met een somatische aandoening. Dit blijkt uit de besluiten waarbij het persoonsgebonden budget is verleend en het indicatiebesluit van het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) van 2 april 2004. Ook de brief van CIZ van 11 november 2008 wijst in die richting. De stelling van appellante dat het Zorgkantoor wist dat zij cognitieve problemen heeft, is dan ook niet juist. De administratie van de salarissen van haar hulpverleners is op haar verzoek tot medio 2005 door de Sociale Verzekeringsbank gedaan en voor het doen van verantwoording aan het Zorgkantoor over in het eerste half jaar van 2005 bestede bedragen heeft appellante hulp gekregen van één van haar zorgverleners, die haar naar haar zeggen mede ondersteunende begeleiding bood. Met de rechtbank leidt de Raad hieruit af dat, zo zij zelf al niet in staat zou zijn geweest tot het doen van een deugdelijke verantwoording in het kader van de haar verleende persoonsgebonden budgetten, zij in elk geval wel in staat moet worden geacht zich daarvoor te laten bijstaan door al dan niet professionele derden. Uit het rapport van TaN blijkt weliswaar dat appellante beperkt is bij met name de planning van zaken en dat zij daarbij het overzicht verliest, maar hieruit kan de Raad niet afleiden dat zij niet in staat zou zijn om voor de administratie en de verantwoording aan het Zorgkantoor hulp van derden te vragen.
4.3. Het hoger beroep slaagt niet en de aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking. De Raad ziet daarom geen reden voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.M. van Male als voorzitter en G.M.T. Berkel-Kikkert en H.J. de Mooij als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van B. Bekkers als griffier, uitgesproken in het openbaar op 3 november 2010.
(get.) R.M. van Male.
(get.) B. Bekkers.
BvW