ECLI:NL:CRVB:2010:BO3983

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-6673 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 november 2010 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant, die zich ziek had gemeld wegens psychische klachten. Appellant had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 3 juli 2008, waarin werd vastgesteld dat hij met ingang van 11 augustus 2008 geen recht had op een WIA-uitkering, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. De rechtbank Arnhem had eerder de uitspraak van het Uwv bevestigd, waarop appellant in hoger beroep ging.

De Raad heeft de medische gegevens en rapporten van de verzekeringsartsen, waaronder de verzekeringsarts J.A. Paalvast en de bezwaarverzekeringsarts A.D.C. Huijsmans, zorgvuldig beoordeeld. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de juistheid van de bevindingen van de verzekeringsartsen met betrekking tot de psychische belastbaarheid van appellant. Appellant had in hoger beroep aangevoerd dat zijn beperkingen door psychische klachten waren onderschat, maar de Raad vond de argumenten en rapporten van de behandelende artsen overtuigender.

De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep van appellant niet slaagde. De Raad zag geen reden om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat er geen proceskostenvergoeding werd toegekend. De uitspraak werd openbaar gedaan en de Raad benadrukte dat de medische beoordeling zorgvuldig was uitgevoerd, waarbij alle klachten van appellant in de beoordeling waren betrokken.

Uitspraak

09/6673 WIA
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 5 november 2009, 09/723 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 12 november 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A.F. van den Berg, advocaat te Deventer, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Op 2 september 2010 heeft appellant de gronden van het hoger beroep nader aangevuld.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld op de zitting van de Raad op 1 oktober 2010. Partijen zijn niet verschenen.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellant heeft zich per 14 augustus 2006 ziekgemeld wegens psychische klachten.
1.2. In verband met de beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid bij einde wachttijd in het kader van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is appellant op 25 april 2008 op het spreekuur van de verzekeringsarts
J.A. Paalvast verschenen. Deze arts heeft op grond van de beschikbare informatie, te weten informatie van psychiater F. Kaya van 11 oktober 2006, 19 maart 2007 en 15 januari 2008, een op verzoek van het Uwv verrichte expertise van psychiater
C.J.F. Kemperman op 19 december 2007, anamnese en eigen onderzoek geconcludeerd dat appellant met met name beperkingen ten aanzien van de psychische belastbaarheid zoals vastgelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 4 juni 2008 in staat was te achten arbeid te verrichten. Van deze FML uitgaande heeft arbeidsdeskundige E.J. Combé functies geselecteerd die naar zijn oordeel wat betreft de daaraan verbonden belasting binnen de in de FML aangegeven mogelijkheden blijven en de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant vastgesteld op minder dan 35%.
1.3. De uitkomsten van het medisch en arbeidskundig onderzoek hebben geleid tot het besluit van 3 juli 2008 waarbij het Uwv heeft vastgesteld dat appellant met ingang van 11 augustus 2008 geen recht op een uitkering ingevolge de Wet WIA heeft.
2.1. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 3 juli 2008 en een op zijn verzoek uitgebracht expertise rapport overgelegd van psychiater L. Timmerman van 26 september 2008. Blijkens haar rapport van 4 november 2008 heeft de bezwaarverzekeringsarts A.D.C. Huijsmans het rapport van Timmerman in de heroverweging betrokken en zich op basis van dossierstudie kunnen verenigen met de bevindingen en conclusies van de verzekeringsarts.
2.2. Bij besluit van 16 januari 2009, hierna: het bestreden besluit, heeft het Uwv het in overweging 2.1 vermelde bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
3.1. Ter zitting van de rechtbank op 20 oktober 2009 heeft het Uwv een nadere motivering gegeven voor de signaleringen op de items 4.9 (reiken) en 5.8 (hoofdfixatie) in de functies productiemedewerker voedingsmiddelenindustrie (sbc-code 111172) en inpakker (sbc-code 111190).
3.2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd met instandlating van de rechtsgevolgen daarvan. De rechtbank heeft daarbij bepalingen gegeven over de vergoeding aan appellant van proceskosten en griffierecht. De rechtbank heeft zich met de vastgestelde beperkingen kunnen verenigen. Volgens de rechtbank is de medische beoordeling zorgvuldig uitgevoerd en zijn alle klachten van appellant in de medische beoordeling betrokken. De rechtbank acht het van belang dat extra zorgvuldigheid is betracht doordat de verzekeringsartsen een specialist (de zenuwarts Kemperman) hebben ingeschakeld en diens bevindingen en conclusies in hun beoordeling hebben betrokken. De rechtbank is van oordeel dat hetgeen psychiater Timmerman stelt tegenover het oordeel van behandelend psychiater Kaya, psychiater Kemperman en de verzekeringsartsen onvoldoende is om aan dat oordeel te twijfelen.
Verder heeft de rechtbank zich ook kunnen verenigen met de aan de schatting ten grondslag gelegde functies. Aangezien evenwel de passendheid van die functies eerst in de fase van het beroep deugdelijk is toegelicht, heeft de rechtbank aanleiding gezien te beslissen over het bestreden besluit, zoals hiervoor is weergegeven.
4. Appellant heeft in hoger beroep staande gehouden dat zijn beperkingen ten gevolge van zijn psychische klachten zijn onderschat. Appellant heeft in dit verband gewezen op het rapport van Timmerman en een in hoger beroep overgelegde brief van psychiater Kaya van 25 november 2009.
5.1.1. Evenals de rechtbank en op grond van dezelfde overwegingen als door de rechtbank neergelegd in de aangevallen uitspraak, ziet de Raad geen aanleiding om op basis van de voorhanden medische gegevens te twijfelen aan de juistheid van de bevindingen ten aanzien van de psychische belastbaarheid van de verzekeringsarts Paalvast en de bezwaarverzekeringsarts Huijsmans met betrekking tot de psychische klachten van appellant op 11 augustus 2008.
5.1.2. De bezwaarverzekeringsarts heeft in haar rapport van 4 november 2008 overtuigend uiteengezet dat en waarom het rapport van psychiater Timmermans de rapportages van de overige psychiaters en de verzekeringsarts niet kan weerleggen. Uit de informatie van de behandelaars noch uit de expertise blijkt dat appellant volledig arbeidsongeschikt zou zijn. Timmerman komt op basis van dezelfde diagnose als die van de behandelaars wel tot deze conclusie en baseert dat op het feit dat appellant claimt niet zelfstandig buiten de deur te komen. Volgens de bezwaarverzekeringsarts is dit gedrag van appellant niet te objectiveren en is het ook niet gebaseerd op enige medische onderbouwing of ziekte, zodat de aangegeven belastbaarheid gehandhaafd moet worden.
De Raad heeft in dit verband verder van belang geacht dat de behandelend psychiater Kaya in zijn brief van 15 januari 2008 schrijft dat de depressie en prikkelbaarheid van appellant onder invloed van medicatie grotendeels in remissie zijn.
Met betrekking tot de brief van psychiater Kaya van 25 november 2009 overweegt de Raad dat deze dateert van geruime tijd na de in geding zijnde datum van 11 augustus 2008 en dat deze brief ook niet is gericht op de medische situatie van appellant rond die datum. De Raad ziet in deze recente medische informatie wel aanwijzingen voor een verslechterde situatie nadien doch heeft geen aanknopingspunten om te veronderstellen dat er in de nu voorliggende beoordeling onvoldoende rekening is gehouden met appellants klachten.
5.2. Wat betreft de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit overweegt de Raad geen redenen te zien voor het standpunt dat appellant niet in staat zou moeten worden geacht tot het verrichten van de aan hem voorgehouden functies verbonden werkzaamheden.
6. Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, dient te worden bevestigd.
7. De Raad acht geen termen om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door C.W.J. Schoor als voorzitter en R.C. Stam en B. Barentsen als leden, in tegenwoordigheid van M.A. van Amerongen als griffier. De beslissing uitgesproken in het openbaar op 12 november 2010.
(get.) C.W.J. Schoor.
(get.) M.A. van Amerongen.
TM