[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 25 november 2009, 09/90 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 3 november 2010
Namens appellant heeft mr. P.J.Ph. Dietz de Loos, advocaat te Wassenaar, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 september 2010 waar appellant en zijn gemachtigde, zoals aangekondigd, niet zijn verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A.M. Snijders.
1.1. Voor een weergave van de relevante feiten en omstandigheden verwijst de Raad hier naar zijn uitspraak van
14 november 2007, LJN BB8060, en voegt daar het volgende aan toe.
1.2. Het Uwv heeft naar aanleiding van de uitspraak van de Raad van 14 november 2007 de bezwaarverzekeringsarts
R.A. Admiraal en de bezwaararbeidsdeskundige D.L.A. Politon nader onderzoek laten verrichten, gericht op de datum in geding 7 mei 2001. Hun rapporten van 9 oktober 2008, respectievelijk 19 november 2008 heeft het Uwv ten grondslag gelegd aan zijn besluit van 25 november 2008 (hierna: bestreden besluit). Bij het bestreden besluit is het bezwaar van appellant gegrond verklaard en is het besluit van 11 december 2003 gewijzigd in die zin dat de uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%, per
7 mei 2001 wordt berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%.
2. De rechtbank heeft geen aanleiding gevonden de conclusies van de bezwaarverzekeringsarts en de bezwaararbeidsdeskundige niet te volgen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv op een juiste wijze uitvoering gegeven aan de uitspraak van de Raad van 14 november 2007. Bij de aangevallen uitspraak is het beroep van appellant ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat ten onrechte het Claim Beoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) is betrokken bij het arbeidskundig onderzoek, dat de bezwaarverzekeringsarts zich niet heeft uitgelaten over de belastbaarheid van appellant per 7 mei 2001 en dat de mediane restverdiencapaciteit ten onrechte is gebaseerd op de bovenste drie van de geselecteerde functies. Bovendien sluit de laatstelijk door hem verrichte arbeid als lasser niet aan bij de in de geselecteerde functies te verrichten arbeid.
4. Het Uwv stelt zich op het standpunt dat met de klachten van appellant en de informatie die werd verkregen uit de behandelend sector bij de besluitvorming voldoende rekening is gehouden. Uit de rapportage van 9 oktober 2008 blijkt dat de bezwaarverzekeringsarts Admiraal de beschikking had over informatie uit de behandelend sector. De bezwaarverzekeringsarts heeft op basis van de beschikbare informatie geen aanleiding gevonden de FML - waarin ten aanzien van appellant in beduidende mate beperkingen zijn aangenomen – gelet op de datum hier in geding te herzien. Wat de door appellant in hoger beroep naar voren gebrachte gronden betreft heeft het Uwv er op gewezen dat de bezwaarverzekeringsarts en de bezwaararbeidsdeskundige in hun bij het bestreden besluit behorende rapporten daarop hebben gereageerd.
5. De Raad overweegt het volgende.
5.1. In de jurisprudentie van de Raad, zoals tot uitdrukking gebracht in zijn uitspraak van 2 januari 2007, LJN AZ5930, ligt besloten dat er geen aanleiding bestaat om te oordelen dat het gebruik van het CBBS als ondersteunend systeem bij schattingen tot relevante verschillen in uitkomst leidt in vergelijking met schattingen waarbij (nog) gebruik is gemaakt van het Functie Informatie Systeem (FIS).
5.2. Vastgesteld kan worden dat appellant in hoger beroep geen medische informatie heeft verstrekt die doet twijfelen aan de juistheid van de opgestelde FML. Een concrete standpuntbepaling omtrent de medische beperkingen wat betreft de hier van belang zijnde datum 7 mei 2001 is daarmee door appellant niet gegeven.
5.3. Naar het oordeel van de Raad is door de bezwaarverzekeringsarts terecht geconcludeerd dat er geen indicatie was voor het aannemen van meer beperkingen van appellant. Op basis van de beschikbare informatie was de medische situatie van appellant genoegzaam bekend. Niet valt in te zien dat het Uwv niet tot een afgewogen beslissing over de datum in geding is gekomen. Voor het aannemen van meer of verdergaande beperkingen voor appellant ziet de Raad op grond van de beschikbare informatie geen aanleiding. Alle relevante medische informatie is in ogenschouw genomen en daarop is adequaat, gemotiveerd en gericht op de hier relevante datum 7 mei 2001 gereageerd door de bezwaarverzekeringsarts en de bezwaararbeidsdeskundige.
5.4. De berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant per 7 mei 2001 is blijkens de rapportage van de bezwaararbeidsdeskundige Politon van 19 november 2008 gebaseerd op de bovenste drie van vier voor appellant geschikt geachte functies. Vervolgens is het loon in aanmerking genomen van de middelste van deze drie functies, hetgeen in overeenstemming is met de ter zake geldende bepalingen uit het Schattingsbesluit. De belasting in deze voorgehouden functies past binnen de belastbaarheid van appellant zoals die blijkt uit de opgestelde FML. Het bestreden besluit wordt in dit opzicht gedragen door een adequate en toereikende grondslag en is tevens tot stand gekomen op een wijze die de toetsing aan de daaraan te stellen zorgvuldigheidseisen kan doorstaan. De enkele stelling van appellant dat de arbeid in de geselecteerde functies niet aansluit bij de eerder door hem verrichte arbeid kan niet tot het door hem gewenste resultaat leiden.
5.5. Het Uwv heeft bij het bestreden besluit dan ook terecht de WAO-uitkering van appellant per 7 mei 2001 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%. Dit leidt de Raad tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. De Raad acht geen acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.P.J. Goorden als voorzitter en A.A.H. Schifferstein en J.J.T. van den Corput als leden, in tegenwoordigheid van A.L. de Gier als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 november 2010.