het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Hoogezand-Sappemeer (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 4 september 2008, 08/422 (hierna: aangevallen uitspraak),
[betrokkene], wonende te [woonplaats] (hierna: betrokkene)
Datum uitspraak: 9 november 2010
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. J.P. van Dijk, advocaat te Dedemsvaart, een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 september 2010. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I.M. Klok. Betrokkene is verschenen in persoon, bijgestaan door mr. Van Dijk.
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Bij echtscheidingsconvenant van 25 mei 2000 is overeengekomen dat de gewezen echtgenoot van betrokkene [ex-echtgenoot], € 735,-- (fl. 1.620,--) per maand aan partneralimentatie dient te betalen. De overeengekomen alimentatie is opgenomen in een beschikking van de rechtbank Arnhem van 13 juli 2000. De beschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand op 17 augustus 2000. De alimentatie bedroeg in 2007, na indexering, € 881,-- per maand. [ex-echtgenoot] heeft op 30 juni 2006 aan de rechtbank Zwolle-Lelystad verzocht de beschikking van 13 juli 2000 te wijzigen en de partneralimentatie met ingang van de datum van indiening van zijn verzoek in overeenstemming te brengen met zijn draagkracht. De rechtbank heeft daarop - voor zover hier van belang - de partneralimentatie met ingang van 30 juni 2006 gesteld op € 789,-- per maand. Na hoger beroep heeft het gerechtshof Arnhem bij beschikking van 31 oktober 2007 de partneralimentatie over de periode van 30 juni 2006 tot en met 31 juli 2007 vastgesteld op € 253,-- per maand en met ingang van 1 augustus 2007 op € 576,-- per maand.
1.2. Betrokkene heeft van 1 september 2006 tot en met 14 oktober 2007 in aanvulling op haar inkomsten uit alimentatie een uitkering ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) ontvangen van de gemeente Hardenberg. Naar aanleiding van de onder 1.1 vermelde beschikking van het gerechtshof Arnhem is het College van burgemeester en wethouders van Hardenberg overgegaan tot herberekening van de verleende bijstand en heeft bij brief van 4 maart 2008 aan betrokkene meegedeeld een bedrag van € 2.763,07 aan haar te zullen nabetalen wegens te veel gekorte alimentatie.
1.3. Na de verhuizing van betrokkene naar de gemeente Hoogezand-Sappemeer heeft appellant haar met ingang van 15 oktober 2007 een WWB-uitkering toegekend. Bij brief van 4 december 2007 heeft appellant aan betrokkene bericht de inning van de alimentatie per 15 oktober 2007 van haar over te nemen. Daarbij is aangegeven dat zij geen alimentatie meer ontvangt en dat zij daartoe ook geen stappen mag ondernemen.
1.4. Bij besluit van 1 februari 2008 heeft appellant de bijstand van betrokkene over de periode van 15 oktober 2007 tot en met 31 januari 2008 herzien en de te veel gemaakte kosten van bijstand van haar teruggevorderd tot een bedrag van € 2.056,54. Daaraan is ten grondslag gelegd dat betrokkene geacht wordt over die periode een bedrag van
€ 576,-- (per 1 januari 2008: € 588,67) per maand te hebben ontvangen aan partneralimentatie. Om diezelfde reden is besloten op de bijstand met ingang van 1 februari 2008 een bedrag van € 588,67 per maand in mindering te brengen.
1.5. Bij besluit van 15 april 2008 heeft appellant het tegen het besluit van 1 februari 2008 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Daarbij is overwogen dat sprake is van een “voorstand” van verschuldigde alimentatie met dien verstande dat de eerder door [ex-echtgenoot] te veel betaalde alimentatie geacht moet worden mede betrekking te hebben op de periode vanaf 15 oktober 2007.
1.6. Bij besluit van 5 juni 2008 heeft appellant de bijstand van betrokkene met ingang van 16 mei 2008 ingetrokken wegens verhuizing naar een andere gemeente.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het tegen het besluit van 15 april 2008 ingestelde beroep, met bepalingen inzake griffierecht en proceskosten, gegrond verklaard, het besluit van 15 april 2008 vernietigd en het besluit van 1 februari 2007 (lees: 2008) herroepen.
3. In hoger beroep heeft appellant zich tegen de uitspraak van de rechtbank gekeerd.
Daartoe is, samengevat, aangevoerd dat de vóór de beschikking van het gerechtshof Arnhem betaalde partneralimentatie niet onverschuldigd is betaald en moet worden aangemerkt als vooruitbetaalde alimentatie over de periode vanaf 15 oktober 2007, zodat de bijstand terecht vanaf 15 oktober 2007 dienovereenkomstig is herzien en vanaf 1 februari 2008 terecht met een bedrag van € 588,67 aan alimentatie-inkomsten rekening is gehouden. Daarin ligt volgens appellant mede besloten dat van de door betrokkene gestelde compensatie met de vordering van betrokkene op [ex-echtgenoot] wegens overbedeling uit boedelscheiding geen sprake kan zijn.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Ingevolge artikel 31, eerste lid, eerste volzin, van de WWB worden tot de middelen gerekend alle vermogens- en inkomensbestanddelen waarover de alleenstaande of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken. In artikel 32, eerste lid, van de WWB is bepaald wat onder inkomen wordt verstaan. Alimentatiebetalingen worden naar hun aard als inkomsten in de zin van artikel 32 van de WWB aangemerkt.
4.2. Tussen partijen is niet in geschil, en ook de Raad gaat ervan uit, dat betrokkene ten tijde in geding van [ex-echtgenoot] feitelijk geen partneralimentatie heeft ontvangen. Appellant heeft echter betoogd dat de voordien, blijkens de stukken tot en met juli 2007, betaalde alimentatie moet worden beschouwd als vooruitbetaalde alimentatie, ook met betrekking tot de in geding zijnde periode waarin betrokkene bijstand van appellant heeft ontvangen. De Raad kan appellant daarin niet volgen. Weliswaar wordt in alimentatiebeschikkingen als regel bepaald dat de verschuldigde alimentatie bij vooruitbetaling wordt voldaan maar dat ziet uitsluitend op de maandelijkse alimentatiebetalingen. Voor het standpunt van appellant dat de eerder betaalde alimentatie, die later na het wijzigingsverzoek van [ex-echtgenoot] door het gerechtshof Arnhem met ingang van 30 juni 2006 op een lager bedrag is vastgesteld, eveneens als vooruitbetaalde alimentatie voor de in geding zijnde periode moet worden aangemerkt, acht de Raad geen toereikende grondslag aanwezig. Allereerst moet worden vastgesteld dat partijen een dergelijke bedoeling in de alimentatieprocedure op geen enkele wijze kenbaar hebben gemaakt (de gevoerde correspondentie tussen partijen over eventuele compensatie met de bestaande vordering wegens onderbedeling uit boedelscheiding wijst veeleer in een andere richting) en dat het gerechtshof zich daarover ook niet heeft uitgelaten. Voorts is door appellant niet betwist dat betrokkene in de periode voorafgaande aan de beschikking van het gerechtshof slechts beschikte over partneralimentatie en een aanvullende bijstandsuitkering waarmee in de eerste levensbehoeften is voorzien. Terugbetaling van hetgeen reeds aan directe kosten van levensonderhoud is uitgegeven, is onder die omstandigheden zeker niet vanzelfsprekend. Van in aanmerking te nemen middelen die daarnaast nog aan betrokkene ter beschikking zouden staan gedurende de in geding zijnde periode, is de Raad niet gebleken. Het enkele feit dat in maart/april 2008 kennelijk nog een nabetaling van de gemeente Hardenberg is ontvangen kan hier niet aan afdoen, te minder nu deze nabetaling betrekking had op een periode die aan 15 oktober 2007 voorafging.
4.3. Het vorenstaande leidt de Raad tot de slotsom dat betrokkene ten tijde in geding niet beschikte of redelijkerwijs kon beschikken over middelen die aan volledige bijstandsverlening in de weg stonden. De Raad onderschrijft dan ook het oordeel van de rechtbank dat appellant niet bevoegd was tot herziening van de bijstand en evenmin tot korting op de lopende bijstandsuitkering vanaf 1 februari 2008. Daarmee is gegeven dat voor terugvordering evenmin een grondslag aanwezig is. Ten slotte wijst de Raad er nog op dat het bijstandverlenend orgaan in zaken als deze niet de bevoegdheid kan worden ontzegd verhaal onderhoudsplicht uit te oefenen op de gewezen echtgenoot indien en voor zover deze weigert alimentatie te betalen. Dat appellant daar destijds kennelijk van heeft afgezien omdat hij zich met de opvatting van [ex-echtgenoot] (dat sprake was van vooruitbetaalde alimentatie) kon verenigen, moet ten slotte voor rekening van appellant worden gelaten.
4.4. Het voorgaande betekent dat het hoger beroep geen doel treft. De aangevallen uitspraak dient daarom te worden bevestigd.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak;
Bepaalt dat van appellant een griffierecht wordt geheven van € 433,--.
Deze uitspraak is gedaan door R.H.M. Roelofs als voorzitter en J.N.A. Bootsma en E.J.M. Heijs als leden, in tegenwoordigheid van M. Lammerse als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 november 2010.