de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (hierna: appellant)
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 3 juni 2010, 09/2934 (hierna: aangevallen uitspraak),
[Betrokkene], wonende te [woonplaats], (hierna: betrokkene)
de hoofddirectie van de Informatie Beheer Groep (hierna: IB-Groep).
Datum uitspraak: 5 november 2010
In dit geding is een uitspraak aan de orde over een besluit dat is genomen door de IB-Groep. Op 1 januari 2010 is de Wet van 15 oktober 2009 tot intrekking van de Wet verzelfstandiging informatiseringsbank en wijziging van diverse wetten in verband met de oprichting van de Dienst Uitvoering Onderwijs in werking getreden. Als gevolg hiervan is de IB-Groep opgehouden te bestaan. Ingevolge artikel XXI, eerste lid, van de wet treedt in dit geding appellant in de plaats van de IB-Groep. In deze uitspraak wordt onder appellant tevens verstaan de IB-Groep.
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. R. Vleugel, advocaat te Utrecht, een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 september 2010. Voor appellant is verschenen drs. P.M.S. Slagter. Namens betrokkene is verschenen mr. J.E. Jalandoni, kantoorgenoot van mr. Vleugel.
1.1. Bij besluiten van 13 maart 2009 heeft appellant de aan betrokkene toegekende studiefinanciering herzien, omdat betrokkene per december 2008 niet langer als uitwonende studerende wordt beschouwd, maar als thuiswonende studerende.
1.2. Naar aanleiding van de ontvangst van een besluit van 4 april 2009, aangemaakt in verband met een door betrokkene doorgegeven wijziging in haar postadres, heeft betrokkene bezwaar gemaakt tegen het in dat besluit geregistreerde gegeven dat zij thuiswonend is.
1.3. Appellant heeft het bezwaarschrift van betrokkene gericht geacht tegen de besluiten van 13 maart 2009 en dit bezwaarschrift bij besluit van 20 juli 2009 niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat het niet tijdig is ingediend. Daarbij is aangegeven dat het bezwaarschrift weliswaar is gedateerd 11 april 2009, maar dat dit eerst is ontvangen op 3 juni 2009.
2. Betrokkene heeft tegen het besluit van 20 juli 2009 beroep ingesteld. Zij heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat het op 3 juni 2009 door appellant ontvangen bezwaarschrift een kopie is van een eerder door haar ingezonden exemplaar. De nieuwe inzending kon worden bewerkstelligd nadat betrokkene bij het regiokantoor van appellant in Utrecht een uitdraai had laten maken van een op het ten tijde van haar bezoek aan het regiokantoor – dus – reeds in het digitale archief van appellant aanwezige bezwaarschrift.
3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van betrokkene tegen het besluit van 20 juli 2009 gegrond verklaard en dit besluit vernietigd, met de opdracht om een nieuw besluit op bezwaar te nemen en met aanvullende beslissingen over griffierecht en proceskosten. Overwogen is dat uit de door betrokkene aangevoerde feiten en omstandigheden kan worden afgeleid dat het bezwaarschrift eerder dan op 3 juni 2009 door appellant moet zijn ontvangen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. De rechtbank heeft blijkens de overwegingen in de aangevallen uitspraak aangenomen dat betrokkene op het regiokantoor een zogenoemde uitdraai heeft laten maken van het ten tijde van haar bezoek aan dat regiokantoor al in het digitale archief van appellant aanwezige bezwaarschrift (met bijlagen) en dat betrokkene dit, nadat daarop het woord ‘bezwaarschrift’ was geplaatst, opnieuw heeft ingezonden waarna het op 3 juni 2009 door appellant is ontvangen.
4.2.1. Uit de beantwoording van de bij brief van 15 september 2010 door de Raad aan appellant gestelde vragen met betrekking tot (het maken van uitdraaien uit) het digitale archief van appellant en de toelichting daarop ter zitting van de Raad, komt naar voren dat van bezwaarschriften en de daarbij meegezonden bijlagen een zogeheten scan wordt gemaakt, althans kan worden gemaakt, waarna deze worden opgenomen in het digitale archief van appellant. Op het moment dat documenten worden gescand, wordt daarop automatisch een productienummer aangebracht. De datum waarop een document wordt gescand maakt van dat nummer deel uit.
Van in het digitale archief opgenomen stukken kunnen door appellant, ook op een regiokantoor, uitdraaien worden gemaakt waarop de aangebrachte codes en de scandatum steeds zichtbaar zijn.
4.2.2. Ook het bezwaarschrift van betrokkene met de datum 11 april 2009 is op deze wijze gescand. Uit het op de uitdraai van het bezwaarschrift van betrokkene en de daarbij behorende bijlagen aangebrachte productienummer blijkt dat deze niet zijn gescand vóór 3 juni 2009, maar pas daarna, op 5 juni 2009.
Deze uitdraai kan dan ook geen bewijs vormen voor de stelling van betrokkene dat het bezwaarschrift eerder dan op 3 juni 2009 door appellant moet zijn ontvangen.
Bij de uitdraai bevindt zich bovendien als bijlage een bankafschrift dat is gedateerd
15 mei 2009 (met daarop vermeld transacties tot en met 14 mei). Dit laatste gegeven maakt verzending van het bezwaarschrift eerder dan op 15 mei 2009 in ieder geval niet mogelijk.
4.2.3. Het verhaal van betrokkene met betrekking tot de verzending van haar bezwaarschrift is naar het oordeel van de Raad, gelet op hetgeen is overwogen in 4.2.2, ongeloofwaardig.
4.3. Nu betrokkene noch de tijdige verzending, noch de ontvangst van haar bezwaarschrift eerder dan op 3 juni 2009, althans zoveel eerder dat het wel als tijdig ingediend is te beschouwen, aannemelijk heeft gemaakt, heeft appellant dit bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft dat niet onderkend.
4.4. Uit het onder 4.1 tot en met 4.3 overwogene vloeit voort dat het hoger beroep slaagt. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het beroep van betrokkene tegen het besluit van 20 juli 2009 ongegrond verklaren.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De Centrale Raad van Beroep,
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen het besluit van 20 juli 2009 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door G.J.H. Doornewaard als voorzitter en J. Brand en I.M.J. Hilhorst-Hagen als leden, in tegenwoordigheid van A.L.de Gier als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 november 2010.
(get.) G.J.H. Doornewaard