ECLI:NL:CRVB:2010:BO3240

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-2360 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging besluit Uwv inzake ziekengeld en instandlating rechtsgevolgen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 november 2010 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant, die in 1995 wegens ziekte uitviel voor zijn werk als assistent intern beheer. Appellant ontving sinds 29 april 1996 een WAO-uitkering, die per 22 maart 2003 werd ingetrokken. Na een ziekmelding op 26 november 2007, heeft het Uwv op 7 juni 2008 besloten dat appellant geen recht had op ziekengeld, omdat hij geschikt werd geacht voor de functies die eerder in het kader van de WAO waren vastgesteld. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv heeft dit ongegrond verklaard op 11 augustus 2008. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard.

In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat onvoldoende rekening is gehouden met zijn toegenomen lichamelijke en psychische klachten. De Raad heeft vastgesteld dat het Uwv bij de beoordeling van appellant als maatgevende arbeid de functies heeft aangemerkt die bij de eerdere WAO-beoordeling zijn geselecteerd. De Raad oordeelt dat het Uwv bij de besluitvorming is uitgegaan van een onjuiste maatstaf arbeid, omdat appellant geschikt werd geacht voor zijn oude werk als assistent intern beheer. De Raad heeft het besluit van 11 augustus 2008 vernietigd, maar de rechtsgevolgen van dit besluit in stand gelaten, omdat uit de rapportage van de bezwaarverzekeringsarts blijkt dat appellant op de beoordelingsdatum geschikt was voor zijn laatst uitgeoefende functie.

De Raad heeft het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant, die zijn begroot op € 1288,-, en heeft bepaald dat het Uwv het betaalde griffierecht van € 149,- aan appellant vergoedt.

Uitspraak

09/2360 ZW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 19 maart 2009, 08/3540
(hierna: aangevallen uitspraak)
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
(hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 3 november 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant is hoger beroep ingesteld door mr. A.J. Wintjes, advocaat te Rotterdam.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Naar aanleiding van een vraagstelling door de Raad heeft het Uwv een rapportage van de bezwaarverzekeringsarts F.C. Swaan van 2 augustus 2010 aan de Raad toegezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 september 2010. Appellant is verschenen bij gemachtigde, mr. Wintjes. Het Uwv was vertegenwoordigd door W.L.J. Weltevrede.
II. OVERWEGINGEN
1.1 Appellant is in 1995 wegens ziekte uitgevallen voor zijn werk als assistent intern beheer en ontving sinds 29 april 1996 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), laatstelijk berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100 %. Bij besluit van 22 januari 2003 is deze uitkering per 22 maart 2003 ingetrokken. Aansluitend is aan appellant een werkloosheidsuitkering toegekend. Vanuit die situatie heeft appellant zich op 26 november 2007 ziek gemeld met psychische en lichamelijke klachten.
1.2 Appellant is een aantal keren gezien op het spreekuur van de verzekeringsarts R. Gart. Op het laatste spreekuur van 6 juni 2008 heeft de verzekeringsarts appellant geschikt geacht voor de hem in het kader van de WAO geduide functies. Bij besluit van 7 juni 2008 heeft het Uwv aan appellant meegedeeld dat hij daarom met ingang van die zelfde datum geen recht heeft op ziekengeld.
1.3 Bij besluit van 11 augustus 2008 heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 7 juni 2008, onder verwijzing naar het rapport van de bezwaarverzekeringsarts J. van der Stoep van 8 augustus 2008, ongegrond verklaard.
2.1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het door appellant ingestelde beroep tegen het besluit van 11 augustus 2008 ongegrond verklaard.
3.1 In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat het Uwv bij zijn besluitvorming en de rechtbank in haar uitspraak onvoldoende rekening hebben gehouden met de toegenomen lichamelijke en psychische klachten van appellant. Tevens heeft appellant gesteld dat de functie productie-medewerker (Sbc-code 111173) bepaald geen lichte functie is, omdat deze een behoorlijke belasting op de fysieke items heeft en dat niet is gebleken dat deze functie ten tijde van de datum in geding nog voorkwam op de arbeidsmarkt. Voorts is door appellant verzocht een medisch deskundige te benoemen.
4. De Raad overweegt het volgende.
4.1 Ingevolge artikel 19, eerste en en vierde lid, van de Ziektewet (ZW) heeft de verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid, als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Volgens vaste jurisprudentie van de Raad dient onder “zijn arbeid” in voormelde zin te worden verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding feitelijk verrichte arbeid. Gelet op de vaste jurisprudentie van de Raad lijdt deze regel uitzondering in het geval verzekerde, na gedurende de maximum termijn ziekengeld te hebben ontvangen, blijvend ongeschikt is voor zijn oude werk en niet in enig ander werk heeft hervat. Dan geldt als maatstaf de gangbare arbeid, zoals die nader is geconcretiseerd bij de beoordeling van betrokkenes’ aanspraak op uitkering ingevolge de WAO, hetgeen betekent dat elk van de functies die in het kader van de WAO voor de betrokken verzekerde geschikt zijn geacht, onder “zijn arbeid”in de zin van artikel 19 van de ZW wordt verstaan. Is betrokkene daarentegen bij zijn arbeidsongeschiktheidsbeoordeling geschikt geacht voor de maatgevende arbeid dan geldt bij een ziekmelding, waaraan niet enige werkhervatting is voorafgegaan, dit werk als maatstaf arbeid in de zin van artikel 19 van de ZW.
4.2 De Raad stelt vast dat het Uwv bij de beoordeling van appellant in het kader van artikel 19 van de ZW als maatgevende arbeid heeft aangemerkt de functies die zijn geselecteerd bij de eerdere WAO-beoordeling.
4.3 Uit de zich in de gedingstukken bevindende rapportage van de arbeidsdeskundige
J. Mulder van 21 januari 2003 is het de Raad gebleken dat appellant destijds geschikt werd bevonden voor zijn oude werk van assistent intern beheer. Daaraan kan naar het oordeel van de Raad niet afdoen dat dit werk niet meer voorhanden was vanwege de beëindiging van het dienstverband.
4.4 Nu appellant derhalve geschikt werd geacht voor zijn oude werk als assistent intern beheer volgt hieruit dat het Uwv bij de totstandkoming van het besluit van 11 augustus 2008 is uitgegaan van een onjuiste maatstaf arbeid.
5. Uit het vorenstaande volgt dat het besluit van 11 augustus 2008 moet worden vernietigd. De Raad ziet echter grond om te beoordelen of de rechtsgevolgen van dit besluit met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in stand kunnen worden gelaten.
6.1 Appellant is zowel door de verzekeringsarts als door de bezwaarverzekeringsarts onderzocht. Bij deze onderzoeken is ook gebruik gemaakt van informatie vanuit de behandelende sector en is deze informatie ook meegewogen in de beoordeling. In hoger beroep is door appellant geen nadere medische informatie overgelegd, die niet reeds door de bezwaarverzekeringsarts was meegewogen.
6.2 Uit de aanvullende rapportage van de bezwaarverzekeringsarts van 2 augustus 2010 is naar het oordeel van de Raad genoegzaam komen vast te staan dat appellant op de beoordelingsdatum 7 juni 2008 geschikt was voor de door hem laatstelijk uitgeoefende functie van assistent intern beheer.
6.3 Op grond van hetgeen is overwogen onder 6.1 en 6.2 is de Raad van oordeel dat de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit van 11 augustus 2008 geheel in stand moeten worden gelaten.
7. De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Awb het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant in beroep en in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 644,- voor in beroep verleende rechtsbijstand en op € 644,- voor in hoger beroep verleende rechtsbijstand.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Vernietigt het besluit van 11 augustus 2008;
Bepaalt dat de rechtsgevolgen van het besluit van 11 augustus 2008 geheel in stand blijven;
Veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant in beroep en in hoger beroep tot een bedrag van € 1288,- te betalen aan de griffier van de Raad;
Bepaalt dat het Uwv aan appellant het betaalde griffierecht van € 149,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door C.P.J. Goorden als voorzitter en A.A.H. Schifferstein en J.J.T. van den Corput als leden, in tegenwoordigheid van A.L. de Gier als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 november 2010.
(get.) C.P.J. Goorden.
(get.) A.L. de Gier.
JL