[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 23 september 2009, 08/9428 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv)
Datum uitspraak: 3 november 2010
Namens appellant heeft mr. R.G. Verheij, advocaat te Leiden, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van 22 september 2010, waar namens appellante is verschenen mr. Verheij. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door W.H.M. Visser.
1.1. Appellant is voor zijn werkzaamheden van schoonmaker op 24 maart 2005 uitgevallen wegens hoofdpijn en duizeligheid. Per einde wachttijd heeft een beoordeling plaatsgevonden op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). In dat kader is appellant onderzocht door een verzekeringsarts die informatie heeft ingewonnen bij de behandelende sector. De verzekeringsarts heeft op basis van zijn onderzoek en de verkregen informatie vastgesteld dat appellant last heeft van (cluster)hoofdpijn en met inachtneming van uit deze hoofdpijn voortvloeiende beperkingen heeft hij een zogeheten Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) opgesteld. Vervolgens is een arbeidsdeskundige tot de conclusie gekomen dat appellant niet meer geschikt is voor zijn eigen werk maar nog wel voor een zevental andere functies. Op basis van drie van deze functies heeft deze arbeidsdeskundige de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op minder dan 35%. In overeenstemming met dit rapport heeft het Uwv appellant bij besluit van 5 februari 2007 meegedeeld dat hij per
22 maart 2007 geen recht heeft op een WIA-uitkering.
1.2. In bezwaar heeft appellant naar voren gebracht dat hij als gevolg van zijn clusterhoofdpijn meer beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen. Naar zijn mening dient hij in aanmerking te komen voor een urenbeperking.
1.3. De bezwaarverzekeringsarts, die heeft overwogen dat appellant op zijn werk eventueel gebruik kan maken van zuurstofflessen, heeft de FML op een aantal punten aangepast. Hij heeft echter geen aanleiding gezien om een urenbeperking in de FML op te nemen. Op grond van de aangepaste FML is de bezwaararbeidsdeskundige tot de conclusie gekomen dat van de aanvankelijke voor appellant geselecteerde functies er nog slechts één geschikt is. De bezwaararbeidsdeskundige heeft vier nieuwe functies geselecteerd en de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op eveneens minder dan 35%. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 18 oktober 2007 het bezwaar ongegrond verklaard.
1.4. In beroep heeft appellant wederom gesteld dat hij met name vanwege een ontregelde slaap in aanmerking dient te komen voor een urenbeperking. Voorts heeft hij bestreden dat hij op de werkplek gebruik kan maken van zuurstofflessen.
1.5. De rechtbank heeft geoordeeld dat het Uwv ten onrechte geen substantiële urenbeperking in de FML heeft opgenomen. De rechtbank heeft het door appellant ingestelde beroep bij uitspraak van 25 juni 2008, 07/8671 gegrond verklaard en het besluit van 18 oktober 2007 vernietigd en het Uwv opdracht gegeven om met inachtneming van haar uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van appellant.
2.1. In deze uitspraak hebben appellant en het Uwv berust. Vervolgens heeft de bezwaarverzekeringsarts de FML op 10 juli 2008 aangepast in die zin dat is vastgesteld dat appellant gemiddeld vier uur per dag kan werken en gemiddeld 20 uur per week. Voorts is in deze FML opgenomen dat appellant ’s avonds en ’s nachts niet kan werken. De bezwaararbeidsdeskundige is op grond van deze aangepaste FML tot de conclusie gekomen dat de voor appellant geselecteerde functies deels niet meer geschikt zijn. Hij heeft nieuwe functies geselecteerd en heeft de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op 35 tot 80%. Bij brief van 27 oktober 2008 is appellant meegedeeld dat het Uwv voornemens is hem met ingang van 22 maart 2007 een WIA-uitkering toe te kennen naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 80%. Nadat appellant te kennen had gegeven zich evenmin met deze mate van arbeidsongeschiktheid te kunnen verenigen, heeft het Uwv bij besluit van 24 november 2008 het bezwaar van appellant alsnog gegrond verklaard en appellant met ingang van 22 maart 2007 een WIA-uitkering toegekend naar de zojuist vermelde mate van arbeidsongeschiktheid.
2.2. Tegen dit besluit heeft appellant wederom beroep ingesteld. Hij is van mening dat hij in het geheel niet kan werken en hij kan zich dan ook niet verenigen met de thans in de FML vastgelegde urenbeperking.
2.3. De rechtbank heeft zich kunnen verenigen met zowel de medische als de arbeidskundige component van het besluit van 24 november 2008 en heeft het beroep bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant gesteld dat hij meerdere hoofdpijnaanvallen per etmaal heeft en na een aanval is aangewezen op een langdurige periode van rust in een donkere omgeving. Bij een zware aanval ligt hij zelfs 24 uur of langer in een donkere kamer zonder in staat te zijn enige activiteit te ontplooien.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. De Raad is op grond van de gedingstukken niet tot de conclusie gekomen dat in de op 10 juli 2008 door de bezwaarverzekeringsarts vastgestelde FML de uit de clusterhoofdpijn voortvloeiende beperkingen van appellant zijn onderschat. In deze FML is een urenbeperking opgenomen van 4 uur per dag en 20 uur per week en daarmee is naar het oordeel van de Raad op aanvaardbare wijze uitvoering gegeven aan de opdracht van de rechtbank, als geformuleerd in haar uitspraak van 25 juni 2008, en is in voldoende mate rekening gehouden met de energetische beperkingen die voortvloeien uit de clusterhoofdpijn zoals onder meer een verstoord slaappatroon en daaruit voortvloeiende vermoeidheidsklachten. Voorts heeft het Uwv in deze FML beperkingen opgenomen omdat hitte, koude, scherp prikkelende lucht, lawaai, trillingen en stress een provocerende werking kunnen hebben op de klachten van appellant. Ook met betrekking tot deze beperkingen is de Raad niet tot de conclusie gekomen dat daarmee de functionele mogelijkheden van appellant worden overschat. De stelling van appellant dat de intensiteit en de frequentie van zijn hoofdpijnaanvallen van dien aard zijn dat hij in het geheel niet kan werken, is naar het oordeel van de Raad niet aannemelijk gemaakt. Ook de informatie van de behandelend neuroloog biedt onvoldoende steun voor een dergelijk standpunt. Informatie van deze behandelend neuroloog laat tevens zien dat het inhaleren van zuurstof een gunstig effect heeft op de duur van de hoofdpijnaanvallen. De Raad ziet niet in dat het via hulpmiddelen inhaleren van zuurstof op de werkplek praktisch niet te realiseren is.
4.2. Aangezien de Raad van oordeel is dat het Uwv de geschiktheid van de aan de schatting ten grondslag gelegde functies in voldoende mate heeft gemotiveerd, komt hij tot een bevestiging van de aangevallen uitspraak.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T. Hoogenboom als voorzitter en B.M. van Dun en M. Greebe als leden, in tegenwoordigheid van M. Mostert als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 november 2010.