ECLI:NL:CRVB:2010:BO2842

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-1739 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAO-uitkering na herbeoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om de intrekking van de WAO-uitkering van appellant, die op 18 april 2003 uitviel als kok vanwege diverse medische klachten. Appellant ontving vanaf 16 april 2004 een WAO-uitkering, maar na een herbeoordeling door het Uwv op 22 februari 2008, waarbij appellant werd onderzocht door verzekeringsarts H. van Eijnsbergen, werd geconcludeerd dat de nieuwe klachten van appellant niet onder de WAO-verzekering vielen. De verzekeringsarts stelde vast dat appellant ten tijde van de melding van de nieuwe klachten niet langer verzekerd was in het kader van de WW, waardoor deze klachten niet konden worden betrokken bij de beoordeling van de WAO-uitkering.

Het Uwv trok de WAO-uitkering van appellant per 14 juli 2008 in, wat door appellant werd bestreden. De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep tegen deze beslissing ongegrond, en appellant ging in hoger beroep. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank de gronden van appellant afdoende had besproken en dat het Uwv op goede gronden had geoordeeld dat de nieuwe klachten niet bij de beoordeling van de aanspraken in het kader van de WAO betrokken konden worden. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen termen aanwezig waren voor proceskostenvergoeding.

De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, met C.P.J. Goorden als voorzitter. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 3 november 2010.

Uitspraak

10/1739 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 4 maart 2010, 08/2818 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 3 november 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.O. Wattilete, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting op 22 september 2010, waar partijen, met berichtgeving, niet zijn verschenen.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellant is werkzaam geweest als kok en is op 18 april 2003 uitgevallen voor deze werkzaamheden wegens rug- en schouderklachten, persoonlijkheidsproblematiek, hoge bloeddruk en spataderen. Met ingang van 16 april 2004 is aan appellant een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%. Daarnaast ontving appellant tot eind 2004 een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW).
1.2. In het kader van een herbeoordeling is appellant op het spreekuur van 22 februari 2008 onderzocht door de verzekeringsarts H. van Eijnsbergen. In het door Van Eijnsbergen op dezelfde datum uitgebrachte rapport is onder meer vermeld dat appellant ten tijde van de melding van de (nieuwe) linkerschouder-, oor- en maagklachten niet langer verzekerd was in het kader van de WW en dat de beperkingen ten gevolge van deze klachten derhalve niet verzekerd zijn in het kader van de WAO. Met betrekking tot de eerder bestaande en verzekerde klachten heeft Van Eijnsbergen de voor appellant aangenomen medische beperkingen vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Vervolgens heeft de arbeidsdeskundige M.C. Hendriksma functies voor appellant geselecteerd met behulp van het Claim Beoordelings- en Borgingssysteem (CBBS). In het door Hendriksma op 23 april 2008 uitgebrachte rapport is vermeld dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant op minder dan 15% moet worden gesteld.
1.3. Bij besluit van 13 mei 2008 heeft het Uwv de WAO-uitkering van appellant met ingang van 14 juli 2008 ingetrokken.
1.4. Het Uwv heeft het bezwaar van appellant tegen het besluit van 13 mei 2008, na een herbeoordeling door de bezwaarverzekeringsarts, bij besluit van 9 september 2008 (hierna: het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden en vervolgens geen reden gezien om het medisch oordeel dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt, voor onjuist te houden. Voorts heeft de rechtbank zich ook kunnen verenigen met de bij de schatting gebruikte functies. De bezwaararbeidsdeskundige heeft, aldus de rechtbank, in zijn rapportage van 1 september 2008 voldoende inzichtelijk gemotiveerd dat de belasting in de geduide functies de belastbaarheid van appellant, zoals verwoord in de FML, niet te boven gaat.
3. De Raad oordeelt als volgt.
3.1. Namens appellant zijn bij faxbericht van 14 september 2010 enkele medische stukken ingezonden, onder meer afkomstig van de huisarts van appellant. Van de zijde van het Uwv is op 20 september 2010 verzocht om deze stukken buiten behandeling te laten, omdat niet is voldaan aan de in artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gestelde eis dat nadere stukken uiterlijk tien dagen voor de zitting moeten zijn ingediend. De Raad overweegt dat de bedoeling van dit artikel is om een behoorlijk verloop van de procedure te waarborgen en dat het, zoals door het Uwv is gesteld, door de late indiening van deze stukken niet meer mogelijk is om nog adequaat te reageren op deze medische stukken. De Raad zal deze stukken daarom buiten beschouwing laten.
3.2. De Raad is van oordeel dat de rechtbank de door appellant aangevoerde gronden afdoende heeft besproken en gemotiveerd waarom die niet slagen. De Raad onderschrijft het oordeel en de overwegingen van de rechtbank volledig.
3.3. Hetgeen door appellant in hoger beroep – zonder nadere medische onderbouwing – is aangevoerd kan naar het oordeel van de Raad niet leiden tot een ander oordeel. Daartoe overweegt de Raad dat de verzekeringsarts Van Eijnsbergen in zijn rapportage van 22 februari 2008 heeft aangegeven dat, met inachtneming van de vastgestelde beperkingen van appellant, op grond van de verzekeringsgeneeskundige standaard geen reden bestaat om een urenbeperking aan te nemen. Tevens heeft de bezwaarverzekeringsarts P. van Zalinge, in navolging van de verzekeringsarts, in haar rapport van 4 augustus 2010 genoegzaam gemotiveerd dat de “nieuwe” klachten – te weten de linkerschouder-, oor- en maagklachten – niet in de lijn van de eerder geconstateerde medische klachten liggen. De Raad is van oordeel dat, nu appellant ten tijde hier in geding uitsluitend op grond van artikel 7b van de WAO verzekerd was, het Uwv – gelet op hetgeen is bepaald in artikel 37, tweede lid, van de WAO – op goede gronden heeft geoordeeld dat de “nieuwe” klachten niet bij de beoordeling van appellants aanspraken in het kader van de WAO betrokken kunnen worden.
4. Hetgeen onder 3.1 tot en met 3.3 is overwogen leidt tot het oordeel dat het Uwv op juiste gronden de WAO-uitkering van appellant met ingang van 14 juli 2008 heeft ingetrokken. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
5. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb inzake de vergoeding van de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.P.J. Goorden als voorzitter en A.A.H. Schifferstein en J.J.T. van den Corput als leden, in tegenwoordigheid van A.L. de Gier als griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 november 2010.
(get.) C.P.J. Goorden.
(get.) A.L. de Gier.
EK