ECLI:NL:CRVB:2010:BO2839

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-1852 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de Ziektewet-uitkering en procesgang bij de Centrale Raad van Beroep

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet-uitkering (ZW) van appellant, die per 1 oktober 2007 is stopgezet door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant had zich op 11 april 2007 ziek gemeld vanuit een uitkeringssituatie ingevolge de Werkloosheidswet, maar de verzekeringsarts concludeerde dat hij per 25 juli 2007 weer geschikt was voor arbeid. Appellant verzocht het Uwv om een besluit over de beëindiging van zijn uitkering, en maakte daarbij bezwaar tegen dit besluit. Het Uwv verklaarde het bezwaar ontvankelijk, maar wees het af. Appellant ging in beroep bij de rechtbank, die zijn beroep ontving. De Centrale Raad van Beroep oordeelt echter dat het Uwv een primair besluit heeft genomen, waartegen geen direct beroep bij de rechtbank kan worden ingesteld. De Raad stelt vast dat de aangevallen uitspraak niet in stand kan blijven en verklaart het beroep van appellant bij de rechtbank niet-ontvankelijk. De Raad past artikel 6:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) toe, waardoor het beroepschrift van appellant aan het Uwv wordt doorgezonden als bezwaarschrift. Tevens wordt het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant, die zijn begroot op € 966,-, inclusief griffierecht van € 147,-. De uitspraak is gedaan op 3 november 2010.

Uitspraak

09/1852 ZW (Gerectificeerde uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 19 februari 2009, 08/5638 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 3 november 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. F.J. ten Seldam, advocaat te Haarlem, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van 22 september 2010, waar partijen, met berichtgeving, niet zijn verschenen.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellant heeft zich per 11 april 2007 vanuit een uitkeringssituatie ingevolge de Werkloosheidswet ziek gemeld met rugklachten en psychische klachten. Naar aanleiding van deze ziekmelding heeft appellant enkele malen het spreekuur bezocht van de verzekeringsarts D. Baartse, voor het laatst op 18 juli 2007. Deze verzekeringsarts is tot de conclusie gekomen dat appellant met ingang van 25 juli 2007 weer geschikt is te achten voor zijn arbeid.
1.2. Bij brief van 12 december 2007 heeft appellant het Uwv verzocht een besluit te nemen ten aanzien van de beëindiging van zijn uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) en tevens meegedeeld dat door hem op voorhand tegen dit besluit bezwaar wordt gemaakt.
1.3. Bij besluit van 9 juli 2008 (hierna: het bestreden besluit) heeft het Uwv appellant meegedeeld dat de betaling van de uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) per 1 oktober 2007 is stopgezet en dat deze feitelijke stopzetting aangemerkt dient te worden als een handeling die ziet op een rechtsgevolg waartegen bezwaar kan worden gemaakt. Het Uwv heeft bij dit besluit vervolgens het bezwaar van appellant – in de vorm van de brief van 12 december 2007 – ontvankelijk verklaard nu appellant naar het oordeel van het Uwv binnen een redelijke termijn na 1 oktober 2007 bezwaar heeft gemaakt. Ten slotte heeft het Uwv bij dit besluit het bezwaar van appellant tegen de stopzetting per 1 oktober 2007 van de betaling van de ZW-uitkering, ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft appellante in haar beroep tegen het bestreden besluit ontvangen.
3. De Raad acht dit niet juist en overweegt daartoe als volgt.
3.1. In artikel 7:1 van de Awb is bepaald dat degene aan wie een recht is toegekend tegen een besluit bij een administratieve rechter beroep in te stellen eerst tegen dat besluit bezwaar dient te maken, behoudens een aantal uitzonderingsgevallen. Naar het oordeel van de Raad heeft het Uwv bij het thans in geding zijnde besluit – voor het eerst – een beslissing genomen over de beëindiging van de ZW-uitkering per 1 oktober 2007. Aldus is sprake van een primair besluit, waartegen niet direct beroep bij de rechtbank kan worden ingesteld, maar waarop het voorschrift van artikel 7:1 van de Awb van toepassing is, tenzij een van de in de Awb bepaalde uitzonderingen op de hoofdregel zich hier voordoet, hetgeen evenwel niet het geval is. De aangevallen uitspraak kan derhalve niet in stand blijven. Het beroep van appellant bij de rechtbank dient alsnog niet-ontvankelijk te worden verklaard. Onder toepassing van artikel 6:15 van de Awb, dat ingevolge artikel 6:24 van die wet in hoger beroep van overeenkomstige toepassing is, dient het bij de rechtbank ingediende (aanvullend) beroepschrift, dat zich bevindt onder de bij de Raad aanwezige gedingstukken, te worden doorgezonden aan het Uwv ten einde te worden behandeld als bezwaarschrift.
4. De Raad acht termen aanwezig om het Uwv met toepassing van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten van appellant. Deze kosten worden voor verleende rechtsbijstand begroot op € 644,- in beroep en op € 322,- in hoger beroep.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
Bepaalt dat het Uwv alsnog een beslissing neemt op het bezwaar van appellant;
Veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant in beroep en hoger beroep tot een bedrag groot € 966,-, waarvan € 322,- te betalen aan de griffier van de Raad;
Bepaalt dat het Uwv aan appellant het betaalde griffierecht van in totaal € 147,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door C.P.J. Goorden als voorzitter en A.A.H. Schifferstein en J.J.T. van den Corput als leden, in tegenwoordigheid van A.L. de Gier als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 november 2010.
(get.) C.P.J. Goorden.
(get.) A.L. de Gier.
EK